100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Samenvatting Neuroscience, ISBN: 9781605358413 Neuroanatomie & Neurofysiologie

Rating
-
Sold
-
Pages
48
Uploaded on
24-06-2021
Written in
2020/2021

Samenvatting van alle hoorcolleges en bijbehorende hoofdstukken voor het eerste deeltentamen van het vak Neuroanatomie en Neurofysiologie. Bevat ook antwoorden van laptopcollege 1 en 2 van de studie psychobiologie (UvA) wat ook tentamenstof is. Bevat zowel het anatomie als fysiologie gedeelte voor deeltentamen 1. Zelf tentamen in één keer gehaald.

Show more Read less
Institution
Course











Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Connected book

Written for

Institution
Study
Course

Document information

Summarized whole book?
No
Which chapters are summarized?
Hoofdstuk 1 t/m 6, 8 en 21
Uploaded on
June 24, 2021
Number of pages
48
Written in
2020/2021
Type
Summary

Subjects

Content preview

Tentamen 1 neuroanatomie en neurofysiologie

,Laptopcollege vragen en antwoorden/ aanpak vragen:

Laptopcollege 1

1. Verandering concentratie ion binnen of buiten

- Effect op evenwichtspotentiaal?
o Waar is de concentratie van het ion het hoogst?
o Wat gebeurt er met de verhouding van de concentratie binnen en buiten van het
ion?
o Wat gebeurt er met de drijvende kracht?
o Minder kracht nodig => evenwichtspotentiaal negatiever
o Meer kracht nodig => evenwichtspotentiaal positiever

2. Evenwichtspotentiaal is het evenwicht tussen de elektrische en chemische kracht

3. Concentratie kalium is hoog buiten de cel terwijl natrium hoog is binnen de cel.

4. Hoe hoger de geleidbaarheid, hoe meer invloed dat ion heeft op de membraanpotentiaal.

5. Natrium en kalium stromen zijn altijd even groot als het membraan in ruststand is, is dit niet
zo dan zal de membraanpotentiaal veranderen

6. RC tijd = De tijdsconstante waarmee de membraanpotentiaal naar zijn nieuwe toestand gaat.
Gaan de geleidbaarheden van de ionen omhoog dan neemt de RC-tijd af. -> τm=Rm∗C=C/gm

7. Depolarisatie -> Chloor concentratie binnen de cel neemt toe
Hyperpolarisatie -> Chloor concentratie binnen de cel neemt af

8. Als de natrium-kalium pomp stopt gaan de stroom en spanning naar 0 toe.

9. Anionen = Negatief geladen deeltjes. Wanneer je nu de natrium-kalium pomp uit zet zal de
membraanpotentiaal niet helemaal naar 0 gaan, omdat de anionen niet in of uit de cel
kunnen gaan. De overgebleven potentiaal = de Donnan-potentiaal


10. Bij een passieve chloor stroom zal een verandering van de geleidbaarheid niet zorgen voor
een andere membraanpotentiaal maar het heeft wel invloed op de RC-tijd. Het kan zorgen
dat er eerder een EPSP ontstaat bijvoorbeeld


Laptopcollege 2

1. Drijvende kracht = Verschil tussen de daadwerkelijke potentiaal (Vm) en de
evenwichtspotentiaal van een ion (E). Hoe groter het verschil tussen die twee hoe groter de
drijvende kracht.

2. Hoe hoger de geleidbaarheid, hoe lager de drijvende kracht en visa versa.


3. Bij een hogere stroominjectie dan nodig is voor het opwekken van een actiepotentiaal heb je
te maken met repetitief vuren.

, 4. Relatie grootte van de stroominjectie en vuurfrequentie




5. Actiepotentiaal en geleidbaarheid

Bij een actiepotentiaal neemt eerst de geleidbaarheid van natrium sterk toe waardoor het
membraan depolariseert. Vervolgens neemt de geleidbaarheid van kalium langzamer toe. Dit zorgt
samen met de daling van de geleidbaarheid van kalium voor de repolarisatie. Doordat de
geleidbaarheid hierna van kalium heel langzaam afneemt krijg je een hyperpolarisatie.


6. Actiepotentiaal en stroom

Bij een actiepotentiaal komt er eerst een hele sterke natrium stroom, hierdoor depolariseert het
membraan. De drijvende kracht wordt zo zwakker en de stroom neemt af, op de piek is de
natrium stroom al heel klein. Tijdens de repolarisatie gaat de stroom van natrium weer omhoog.
Hierna sluiten de natrium kanalen en gaat de stroom terug naar de beginwaarde.




7. Verband stroom en membraanspanning -> Zolang de stroom negatief is depolariseert de
membraan, als de stroom positief is hyperpolariseert de membraan. Hoe groter de stroom,
hoe sneller de verandering in potentiaal.

8. Membraan is condensator, dus je ziet de oplading en ontlading gebeuren.

, 9. Relatie stimulusduur en stimulussterkte


10. Rheobase -> minimale stimulussterkte om een
actie potentiaal op te wekken
Chronaxie -> Stimulusduur bij een stimulussterkte
van 2 keer de rheobase net genoeg is om een
actiepotentiaal op te wekken


11. Lage rheobase = Cel die een hoge prikkelbaarheid heeft


12. Bij een hyperpolariserende stroominjectie wordt op een
gegeven een actiepotentiaal gegenereerd. Dit komt door 2
dingen:
- De sterke hyperpolarisatie zorgt ervoor dat de geïnactiveerde
natrium kanalen bijna allemaal tegelijk beschikbaar zijn.
Hierdoor komt er een lichte verhoging van de natrium
geleidbaarheid en dus een lichte depolarisatie.
- De hyperpolarisatie sluit een aantal openstaande kalium
kanalen, dit betekent een lagere kalium geleidbaarheid. Dit
zorgt ook voor een lichte verhoging van de
membraanpotentiaal.

13. Relatieve refractaire periode meten = 2 keer met dezelfde
stimuli sterkte stimuleren
Absolute refractaire periode meten = 2 keer met verschillende
stimuli sterkte stimuleren

14. Bij langdurige depolarisatie worden bijna alle natrium kanalen inactief.

15. Een sterke continu geïnjecteerde stroom zorgt ervoor dat de vuurfrequentie toeneemt. De
hoogte van de eerste actiepotentiaal blijft gelijk, maar de amplitudes van de andere zijn
aanzienlijk kleiner door de hoge vuurfrequentie. De rustpotentiaal keert ook niet terug
tussen de actiepotentialen door.


16. Depolarisatie-blok = Er is een constante depolarisatie. Dit komt door meerdere dingen:
- De kaliumkanalen sluiten niet meer, met een grote kaliumstroom tot gevolg.
- Natriumkanalen hebben een hyperpolarisatie nodig om te deinacteveren. Als de
membraanpotentiaal hoog blijft, dan blijven de natriumkanalen inactief. Dit leidt tot een
kleine natrium stroom.
- Drijvende kracht voor natrium door de hoge membraanpotentiaal is ook klein

17. EPSP en IPSP zijn normaal gesproken het effect van een neurotransmitter.

18. EPSP -> omkeerpotentiaal zit op 0 mV.
IPSP -> omkeerpotentiaal zit op -75 mV


19. Subliminale additie -> Twee EPSPs die los te klein zijn om een actiepotentiaal op te wekken,
maar samen snel achter elkaar dit wel kunnen veroorzaken.
$9.04
Get access to the full document:

100% satisfaction guarantee
Immediately available after payment
Both online and in PDF
No strings attached


Also available in package deal

Get to know the seller

Seller avatar
Reputation scores are based on the amount of documents a seller has sold for a fee and the reviews they have received for those documents. There are three levels: Bronze, Silver and Gold. The better the reputation, the more your can rely on the quality of the sellers work.
gittevogels Universiteit van Amsterdam
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
128
Member since
4 year
Number of followers
75
Documents
29
Last sold
2 hours ago

3.8

10 reviews

5
5
4
1
3
2
2
1
1
1

Recently viewed by you

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions