Psychologie
B1: Situering & overzicht | beknopte weergave v/h vak
Psychologie= wetenschap van gedrag & geestelijke processen
• Breed veld, veel specialismen
• Gedrag wordt veroorzaakt door een impuls vanuit onszelf (vb. honger) of van de omgeving.
• Gedrag moet samengaan met een subjectieve waarneming.
• Bestudeert de factoren die gedrag beïnvloeden.
• Veel gebruik gemaakt van statistiek.
• Onderzoeksmethodes en statische methodes belangrijk
Etymologie:
• psychè: Griekse letter psi (afkorting) = 'ziel'
• logos: 'woord, verklaring, rede, leer'
→ Psychologie= studie van de ziel/menselijke geest
(wetenschappelijk mogelijk: kijken naar het gedrag)
Cognitieve psychologie= wetenschappelijke studie van mentale processen zoals waarneming,
geheugen, aandacht, leren, denken en taal.
Figure 1: computer metafoor
1
,Basisgebieden
Perspectieven om menselijk gedrag te bekijken (overlappen elkaar)
1. Ontwikkelingspsychologie
= Studie van het gedrag in de verschillende levensfasen van de mens
2. Persoonlijkheidspsychologie
= Bestudeert de mens als individu, in datgene waarin zij verschillen van anderen
→Andere term: differentiële psychologie: de mens categoriseren o.b.v. karakter, gedrag,
persoonlijkheid
3. Cognitieve psychologie
=Studie van de afzonderlijke psychische functies en processen
→Andere namen: algemene of experimentele psychologie, functieleer
4. Sociale psychologie
= Studie van het gedrag van mensen in relatie tot andere en hun omgeving.
5. Biologische psychologie
= Studie van het gedrag van mensen uitgaande van principes uit de biologie
v.b. genen, hormonen, neurotransmitters…
→Andere namen: biopsychologie of psychobiologie
6. Methodenleer
=Studie van de onderzoeksmethoden van het empirisch onderzoek
(van het menselijk gedrag)
→Andere naam: methodologie
B2 & B3: Onderzoeksmethoden | H1 p. 23-33
1.3 Wetenschappelijk methode
= uit 4 stappen bestaande procedure voor empirisch onderzoek v/e hypothese/onderzoeksvraag ,
waarbij omstandigheden zo gekozen zijn dat vooroordelen & subjectieve oordelen uitgesloten zijn.
Een procedure om ideeën te onderwerpen aan een onderzoek. → bewezen/verworpen
De methode maakt psychologie/het onderzoek wetenschappelijk.
Empirisch onderzoek= onderzoekbenadering waarbij gegevens worden verzamelt d.m.v. Obj. Info uit
de eerste hand door metingen, gebaseerd op sensorische ervaringen & observatie.
- Kenmerken wetenschappelijke psychologie:
o Psychologische inzichten worden ondubbelzinnig geformuleerd
o Via experimentele methoden probeert men de juistheid v/d theorieën na te gaan
o Een theorie moet worden ondersteund door empirische data
Empirische cyclus:
• Theorie bv. Suiker maakt kinderen niet
hyperactief
• Hypothese/onderzoeksvraag
• Dataverzameling: Observatie – interview –
gevalstudie – vragenlijstonderzoek –
experimenteel onderzoek – Correlationeel
onderzoek
• Analyseren v data
→ Beschrijvend 2 groepen relatief gelijk
3 IQ score ≠ met 3 punten → niet betekenisvol (niet significant?)
→ inductief → conclusie: ≠ verschil
2
,1.3.1. Stappen van de wetenschappelijke methode
Wetenschappelijke theorie= een toetsbare verklaring voor een verzameling v. feiten/
waarnemingen (observaties).
- Eigenschappen v/e goede theorie:
o Kan feiten of waarnemingen verklaren
o Theorie kan worden getest
- 4 methodische stappen v/h toetsen v deze theorie;
1) Hypothese/onderzoeksvraag ontwikkelen
2) Objectieve data verzamelen
3) Resultaten analyseren
4) Resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren
Een hypothese ontwikkelen
Hypothese= falsifieerbare (weerlegbaar) voorspelling van de uitkomst van een wetenschappelijk
onderzoek; een bewering over de relatie tussen variabelen in een onderzoek.
→ variabele (in deze context): element dat van invloed is op het gene wat onderzocht wordt
Verklaring: ‘om toetsbaar te zijn moet een hypothese potentieel falsifieerbaar zijn’
m.a.w. hypothese zo opstellen dat het kan bewezen worden of het juist/onjuist is.
Wetenschap geeft geen waardeoordeel of antwoord op vragen die niet empirisch getoetst kunnen
worden. B.v. Bestaat God, Wat is de zin v/h leven, is abortus moreel goed of slecht…
- 2 V.B. hypothesen:
• H0= geen verband tussen variabelen onderling
→ brunettes en blondines zijn even intelligent
→ Kinderen die suikerhoudende drankje drinken zijn even actief als kinderen die water
drinken.
Verworpen als ≠ in scores op variabele (IQ/hyperactiviteit) tussen de verschillende condities
groot genoeg is (als het significant is)
• H1 = wel een verband tussen variabelen
→ Brunettes zijn intelligenter dan blondines
→ Suiker maakt kinderen hyperactief
Hoe hypothese operationaliseren/ operationele def. opstellen:
Alle variabelen (aspecten) in concrete termen (=operationele definities) definiëren.
→ Procedure/handelingen gebruikt bij experiment & het meten v/d resultaten specificeren
(=toelichten).
Voorbeeld:
Kinderen= kinderen v groep 3 v/e basisschool
Hyperactiviteit= op een 5 puntenschaal (passief – rustig – gematigd actief – actief - zeer actief)
Suiker= hvlh. suiker in 1 blikje Fanta
+ v.b.: angst= zich v/h stimulus af bewegen, aantrekkingskracht= hoelang iemand naar andere kijkt
3
, Het toetsen v/e hypothese: data-verzameling (obj.)
Psychologie = wetenschap = gebaseerd op feiten = uitspraken over de werkelijkheid = vaak ‘meten’
Erg belangrijk in (psychologische) wetenschap: de juiste meetmethode voor jou
hypothese/dataverzameling op de correcte manier hanteren.
Met deze methoden voorkomen we het trekken van verkeerde conclusie o.b.v. onze verwachtingen,
baisses, vooroordelen. Waardoor we de data/info die een bepaald onderzoek heeft opgeleverd
vertrouwelijker toepassen op grotere groepen (=generaliseren).
- 2 groepen of condities tijdens een experiment/behandelingsomstandigheden:
• Experimentele conditie= groep die speciale behandeling ondergaat (met gemanipuleerde
variabele) (=experimentele groep)
v.b. suiker (OV) → hyperactiviteit (AV)
• Controle conditie= Bijna op elke onderdeel gelijk aan exp. groep, maar hebben geen
speciale behandeling, ppn gebruikt als vergelijkingsmateriaal naast exp. groep
(=controle groep)
v.b. geen suiker → hyperactiviteit
Vermijden: systematische vertekening b.v. meisjes – jongens (seksverschillen reacties op suiker),
introvert – extrovert (introverte minder actief van zichzelf)
→ experimentele groep = controle groep
Oplossing: randomisering= procedure volledig door toeval bepaalt in welke groep de ppn. zich
bevinden/toeval in volgorde van aanbieden van stimulus tijdens procedure v.b. alfabetische indeling.
- 2 variabelen bij de eenvoudigste experimentele opzet
• Onafhankelijke variabele (oorzaak)= Variabele die door onderzoeker onafhankelijk
gemaakt/gewijzigd werd (verschilt) t.o.v. alle anderen factoren/variabelen.
• afhankelijke variabele (gevolg/effect)= variabele die gemeten/geobserveerd wordt,
beïnvloed door het manipuleren van de onafh. v. Eventuele variaties in waarde hierin is het
effect waarin de onderzoeker geïnteresseerd is.
Onafhankelijke variabele (oorzaak) v.b. suiker → afhankelijke variabele (gevolg) v.b. activiteitsniveau
Resultaten (data) analyseren & hypothese accepteren of verwerpen
“hypothese test doorstaan/verwerpen?” “Waargenomen resultaten significant?”
→ stap met wiskundige analyse (statistische methoden)
• Beschrijvend:
o Feiten verzamelen; objectieve beschrijving
geven van de realiteit
o Kengetallen geven samengevatte info over
deze realiteit (X̄ , standaarddeviatie, Med …)
4