100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Samenvatting Biologie voor jou 4 havo hoofdstuk 4 erfelijkheid

Rating
-
Sold
-
Pages
9
Uploaded on
16-05-2021
Written in
2020/2021

samenvatting over hoofdstuk 4 erfelijkheid met oefentoets

Level
Course









Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Connected book

Written for

Institution
Secondary school
Level
Course
School year
4

Document information

Summarized whole book?
No
Which chapters are summarized?
Hoofdstuk 4 erfelijkheid
Uploaded on
May 16, 2021
Number of pages
9
Written in
2020/2021
Type
Summary

Subjects

Content preview

Biologie H4 erfelijkheid

Paragraaf 1, genen, geluk en psychosen

Chromosomen bestaan uit een belangrijk deel uit DNA. DNA bevat de
erfelijke informatie van een organisme. Een gen is een stuk DNA, die de
erfelijke informatie bevat van een bepaalde eigenschap (bijv. haarkleur).
Het gen 5-HTTLPR heeft invloed op de hoeveelheid geluk dat je ervaart.
Het COMT-gen heeft invloed op de ontwikkeling van psychosen en
geheugenstoornissen na het roken van cannabis.

Paragraaf 2, fenotype, genotype en epigenetica

Fenotype= alle uiterlijk waarneembare kenmerken van een individu.

In de zaadcel en de eicel bevinden zich 23 chromosomen. Chromosomen
zijn opgebouwd uit genen. Een gen, ook wel erffactor, bevat de informatie
voor een erfelijke eigenschap of een deel hiervan. Na de bevruchting is er
een bevruchte eicel (zygote) met 46 chromosomen ontstaan. Het totale
pakket aan genen in een cel heet genotype, en dit erf je dus van je beide
ouders. Een van de genen van een genenpaar is een allel. In
lichaamscellen komen genen in paren voor, in geslachtscellen komen ze
enkelvoudig voor. Een genenpaar is ook wel een allelenpaar.

Door tweelingenonderzoek probeert men meer zicht te krijgen op de
invloed die het genotype en milieufactoren, bijv. temperatuur, voeding en
ziekten hebben op het fenotype.

Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.
DNA-sequentie= de volgorde van de 4 verschillende bouwstenen waaruit
DNA is opgebouwd. Door deze volgorde kan erfelijke informatie in een
code worden opgeslagen in het DNA. DNA-sequenties in verschillende
lichaamscellen zijn voor een overgroot deel gelijk (mutaties zorgen voor
kleine verschillen).
Genexpressie= het tot uiting komen van een gen, dit verschilt per cel
(weefsel).
Epigenetica= de studie van wijzigingen in de genexpressie zonder dat er
wijzigingen in de DNA-sequentie plaatsvinden.




Paragraaf 3, genenparen

In lichaamscellen komen chromosomen in paren voor (genenpaar), de
chromosomen bevatten dan genen voor dezelfde erfelijke eigenschappen.
In geslachtscellen komen de chromosomen en genen enkelvoudig voor. Bij
bevruchting vormen de genen in een zaadcel en eicel weer genenparen.

, Homozygoot= het allelenpaar voor een eigenschap
bestaat uit twee gelijke allelen.
Heterozygoot= het allelenpaar voor een eigenschap
bestaat uit twee ongelijke allelen.
Dominant allel= een allel dat altijd tot uiting komt in het
fenotype. Individuen waarbij een dominant allel tot uiting
komt in het fenotype, kunnen homozygoot of
heterozygoot zijn voor deze eigenschap.
Recessief allel= een allel dat alleen tot uiting komt in het
fenotype als er geen dominant allel aanwezig is.
Individuen waarbij een recessief allel tot uiting komt in
het fenotype, zijn homozygoot voor deze eigenschap.
Onvolledig dominant= een dominant allel dat bij een
heterozygoot individu een recessief allel ook enigszins
tot uiting laat komen in het fenotype.
Intermediair fenotype= twee ongelijke allelen komen
beide tot uiting in het fenotype als mengvorm.
Recombinatie= het ontstaan van nieuwe combinaties
van allelen.
Door geslachtelijke voortplanting vindt recombinatie van
chromosomen met daarop de allelen plaats. Hierdoor ontstaan na meiose
geslachtscellen (gameten) met verschillende genotype. Na bevruchting
treedt recombinatie op; er ontstaan nieuwe combinaties van allelen. Door
recombinatie ontstaat een grote genetische variatie door verscheidenheid
in genotypen.

Paragraaf 4, monohybride kruisingen

Johann mendel is de grondlegger van de genetica. Hij
voerde kruisingen uit met erwtenplanten. Veel kruisingen beginnen met
ouders waarvan de homozygoot dominant is voor een bepaalde
eigenschap en de andere homozygoot recessief. Ouders worden
aangegeven met P (van Parents) en kinderen met F1 (van Filii= kinderen).
Bij een monohybride kruising wordt gelet op overerving van 1 eigenschap.
Hierbij is dus éen genenpaar betrokken. Bij dihybride kruising wordt gelet
op 2 eigenschappen en zijn dus ook twee genenparen
betrokken. Kruisvraagstukken zijn vragen over kruisingen.

Door een testkruissing kun je erachter komen of een organisme
homozygoot of heterozygoot is voor een dominant allel;
Free
Get access to the full document:
Download

100% satisfaction guarantee
Immediately available after payment
Both online and in PDF
No strings attached

Get to know the seller
Seller avatar
emelieborth

Get to know the seller

Seller avatar
emelieborth
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
1
Member since
4 year
Number of followers
1
Documents
2
Last sold
2 year ago

0.0

0 reviews

5
0
4
0
3
0
2
0
1
0

Recently viewed by you

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions