Hoofdstuk 2:
2.1 Van atomen tot moleculen
1 . Het atoomnummer geeft het
a) aantal neutronen in de kern
b) aantal protonen in de kern
c) gewicht van het atoom
d) aantal protonen in de valentieschil
2 . Isotopen verschillen in hun
a) aantal protonen
b) atoomnummers
c) aantal neutronen
d) aantal elektronen
3 . Welk type binding is het resultaat van de volledige overdracht van elektronen van het ene
atoom naar het andere?
a) covalent
b) ionisch
c) waterstof (hydrogeen)
d) neutraal
4 . Een covalente binding waarin elektronen niet gelijkelijk worden gedeeld, wordt.. genoemd
a) polair
b) normaal
c) niet-polair
d) neutraal
2.2 Water en leven
5 . Verbindingen met een affiniteit voor water zouden… zijn.
a) cohesief
b) hydrofiel
c) hydrofoob
d) adhesief
6 . Water stroomt vrij, maar scheidt zich niet in individuele moleculen omdat water …. is.
a) cohesief
b) hydrofiel
c) hydrofoob
d) adhesief
7 . ___ waterstofionen (H +) bijdragen aan een oplossing
a) basen
b) isotopen
c) zuren
d) verbindingen
1
,2.3 Moleculen van het leven
8 . Welke van de volgende is een organisch molecuul?
a) CO2
b) O2
c) H2O
d) C6H12O6
9 . De combinaties van twee monomeren om een polymeer te produceren is een voorbeeld
van welke van de volgende soorten reacties?
a) denaturatie
b) hydrolyse
c) dehydratatie synthese
d) complementaire basenparing
2.4 Koolhydraten
10 . Welke van de volgende is een monosaccharide?
a) glucose
b) lactose
c) cellulose
d) sucrose
11 . Een voorbeeld van een polysaccharide dat wordt gebruikt voor energieopslag bij
mensen is
a) cellulose
b) cholesterol
c) glycogeen
d) zetmeel
12 . Welke van de volgende is het plantaardige polysaccharide dat niet verteerbaar is door
mensen?
a) fructose
b) lactose
c) zetmeel
d) cellulose
2.5 Lipiden
13 . Verzadigde en onverzadigde vetzuren verschillen in het
a) aantal dubbele koolstof-koolstofbindingen.
b) consistentie bij kamertemperatuur.
c) aantal aanwezige waterstofatomen.
d) deze zijn allemaal correct.
14 . Een triglyceride bevat
a) glycerol en drie vetzuren
b) glycerol en twee vetzuren
c) eiwit en drie vetzuren
2
, d) een vetzuur en drie suikers
15 . Welke van de volgende lipiden wordt gebruikt om de geslachtshormonen testosteron en
oestrogeen te maken?
a) fosfolipiden
b) transvetten
c) triglyceriden
d) cholesterol
2.6 Proteïnen
16 . Variaties in driedimensionale vormen tussen eiwitten zijn te wijten aan binding tussen de
a) aminogroepen
b) R-groepen
c) ionen groepen
d) H-atomen
17 . Op welk niveau van eiwitstructuur werken meerdere polypeptideketens samen?
a) primair
b) secundair
c) tertiair
d) quartair
18 . Onder extreme omgevingsomstandigheden, zoals temperatuur of pH, kunnen eiwitten
hun driedimensionale vorm verliezen. Dit heet
a) dehydratie synthese
b) hydrolyse
c) vertering
d) denaturatie
2.7 Nucleïne zuren
19 . Een RNA-nucleotide verschilt van een DNA-molecuul doordat RNA
a) een ribose suiker
b) een uracil-base
c) een fosfaat molecuul
d) zowel a als b correct zijn
20 . Dit nucleïnezuur is typisch betrokken bij energie reacties in een cel.
a) RNA
b) DNA
c) ATP
d) Al deze zijn correct
Hoofdstuk 3:
3.1 Wat is een cel?
1 . Naarmate de grootte van een cel afneemt, blijft de verhouding van het oppervlak tot het
volume
a) groter
b) neemt af
3