Samenvatting Nederlands hoofdstuk 3
Fictie:
Hoofdpersoon: heel het verhaal draait om de hoofdpersoon.
Bijpersonen: mensen die de hoofdpersonen helpen om hun doel te bereiken.
Tegenstanders: mensen die de hoofdpersonen tegenwerken
Het kan zijn dat de rollen nog veranderen gedurende het verhaal.
Personage beschrijven:
- Het uiterlijk van de personage
- Belangrijke kenmerken zoals geslacht, leeftijd, gezond, achtergrond enz.
- Karaktereigenschappen
Manieren hoe je personages leert kennen:
- Direct: de schrijver verwerkt de informatie direct uit de tekst.
- Indirect: je moet de informatie zelf afleiden van het verhaal.
In de loop van het verhaal maken personages vaak een ontwikkeling in hun karakter. Ze
kunnen zich bijvoorbeeld volwassener gaan gedragen. Tijdens het lezen van verhalen kun je
een beschrijving maken van je personages. Je kan ook een duidelijke mening erover hebben
door het lezen van het verhaal.
Als je een beoordeling geeft over een tekst noem je dat een recensie. Je vertelt dan wat je
van de tekst vond en wat er goed aan was en wat er beter kon.
Grammatica:
Een bijvoegelijke bijzin begint meestal met een betrekkelijk voornaamwoord, maar soms ook
met een voorzetsel
Voorbeeld:
Het leukste wat ik in de vakantie heb gedaan is gamen. Wat= betrekkelijke voornaamwoord.
Zinnen kunnen in de bedrijvende of in de lijdende vorm staan.
- Bedrijvende vorm: geeft aan of het onderwerp iets doet. Er kan een lijdend voorwerp
in staan.
- Lijdende vorm: geeft aan of iets met het onderwerp werd gedaan. Er kan geen lijdend
voorwerp in voorkomen.
Spelling:
Als er in 1 samenstelling 2 klinkers uit verschillende lettergrepen naast elkaar staan die je als
1 klank kunt uitspreken, dan gebruik je een koppelteken.
Fictie:
Hoofdpersoon: heel het verhaal draait om de hoofdpersoon.
Bijpersonen: mensen die de hoofdpersonen helpen om hun doel te bereiken.
Tegenstanders: mensen die de hoofdpersonen tegenwerken
Het kan zijn dat de rollen nog veranderen gedurende het verhaal.
Personage beschrijven:
- Het uiterlijk van de personage
- Belangrijke kenmerken zoals geslacht, leeftijd, gezond, achtergrond enz.
- Karaktereigenschappen
Manieren hoe je personages leert kennen:
- Direct: de schrijver verwerkt de informatie direct uit de tekst.
- Indirect: je moet de informatie zelf afleiden van het verhaal.
In de loop van het verhaal maken personages vaak een ontwikkeling in hun karakter. Ze
kunnen zich bijvoorbeeld volwassener gaan gedragen. Tijdens het lezen van verhalen kun je
een beschrijving maken van je personages. Je kan ook een duidelijke mening erover hebben
door het lezen van het verhaal.
Als je een beoordeling geeft over een tekst noem je dat een recensie. Je vertelt dan wat je
van de tekst vond en wat er goed aan was en wat er beter kon.
Grammatica:
Een bijvoegelijke bijzin begint meestal met een betrekkelijk voornaamwoord, maar soms ook
met een voorzetsel
Voorbeeld:
Het leukste wat ik in de vakantie heb gedaan is gamen. Wat= betrekkelijke voornaamwoord.
Zinnen kunnen in de bedrijvende of in de lijdende vorm staan.
- Bedrijvende vorm: geeft aan of het onderwerp iets doet. Er kan een lijdend voorwerp
in staan.
- Lijdende vorm: geeft aan of iets met het onderwerp werd gedaan. Er kan geen lijdend
voorwerp in voorkomen.
Spelling:
Als er in 1 samenstelling 2 klinkers uit verschillende lettergrepen naast elkaar staan die je als
1 klank kunt uitspreken, dan gebruik je een koppelteken.