Spelling
Hoofdstuk 1:
● Leestekens:
○ Na een zin komt er een punt (.).
○ Wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zijn, gebruik je
een komma (,):
○ Een komma staat tussen twee persoonsvormen.
○ Voor verbindingswoorden: maar, nadat, omdat, terwijl,want.
○ Voor een deel van de zin dat geen zelfstandige zin is.
Bijv: we hebben een fijne vakantie gehad, die bovendien lekker lang duurde.
○ Als twee zinnen sterk samenhangen, kun je een puntkomma gebruiken,
maar een punt mag ook
○ Als twee zinnen sterk samenhangen, vormt de tweede zin soms een
verklaring of reden bij de eerste zin. Dan gebruik je een dubbele punt.
Bijv: Mijn verjaardag was erg geslaagd: al
mijn vriendinnen waren aanwezig.
Je kunt zo’n dubbele punt ook veranderen door een komma + want:
Mijn verjaardag was erg geslaagd, want al mijn vriendinnen waren aanwezig.
● Leenwoorden
○ Woorden die uit andere talen in het Nederlands zijn terechtgekomen, heten
leenwoorden. Je hebt verschillende gebieden, zoals sport (keeper), eten
(restaurant), kleding (leggingen), enz.
○ Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord: latenightshow,
voicemail.
○ Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je
een koppelteken: time-out, all-in.
○ Als de combinatie wordt gezien als een woordgroep, schrijf je de delen los:
second opinion, low budget.
○ Franse woorden schrijf je op een klinker een accent aigu (zoals op de é in
decolleté), een accent grave (zoals op de è in crèche) of een accent
circonflexe (zoals op de ê in enquête). Deze accenten zijn nodig om de
uitspraak aan te geven.
● Koppelteken en weglatingsstreepje
○ Je gebruikt het koppelteken:
○ In samenkoppelingen, die anders onoverzichtelijk worden:
■ kant-en-klaarpakket, doe-het-zelver.
○ in samenstellingen tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken, de
zogenaamde ‘botsende klinkers’ zoals: aa, ai, au, ii, oe, oo, ou, ui:
■ radio-uitzending, na-apen, havo-opleiding,
○ bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St of Sint:
■ S-bocht, A4- formaat, @-teken, Sint-Maarten (maar als je een
afkorting zonder hoofdletters als woord uitspreekt, komt er geen
koppelteken: havodiploma, viproom, pinautomaat)
○ bij aardrijkskundige namen of woorden die daarvan afgeleid zijn:
■ Zuid-Spanje, Noord-Afrikaan.
○ in woorden met de voorvoegsels: adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-,
kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-:
■ leerling-verpleegster, ex-roker, oud-voorzitter.
Hoofdstuk 1:
● Leestekens:
○ Na een zin komt er een punt (.).
○ Wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zijn, gebruik je
een komma (,):
○ Een komma staat tussen twee persoonsvormen.
○ Voor verbindingswoorden: maar, nadat, omdat, terwijl,want.
○ Voor een deel van de zin dat geen zelfstandige zin is.
Bijv: we hebben een fijne vakantie gehad, die bovendien lekker lang duurde.
○ Als twee zinnen sterk samenhangen, kun je een puntkomma gebruiken,
maar een punt mag ook
○ Als twee zinnen sterk samenhangen, vormt de tweede zin soms een
verklaring of reden bij de eerste zin. Dan gebruik je een dubbele punt.
Bijv: Mijn verjaardag was erg geslaagd: al
mijn vriendinnen waren aanwezig.
Je kunt zo’n dubbele punt ook veranderen door een komma + want:
Mijn verjaardag was erg geslaagd, want al mijn vriendinnen waren aanwezig.
● Leenwoorden
○ Woorden die uit andere talen in het Nederlands zijn terechtgekomen, heten
leenwoorden. Je hebt verschillende gebieden, zoals sport (keeper), eten
(restaurant), kleding (leggingen), enz.
○ Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord: latenightshow,
voicemail.
○ Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je
een koppelteken: time-out, all-in.
○ Als de combinatie wordt gezien als een woordgroep, schrijf je de delen los:
second opinion, low budget.
○ Franse woorden schrijf je op een klinker een accent aigu (zoals op de é in
decolleté), een accent grave (zoals op de è in crèche) of een accent
circonflexe (zoals op de ê in enquête). Deze accenten zijn nodig om de
uitspraak aan te geven.
● Koppelteken en weglatingsstreepje
○ Je gebruikt het koppelteken:
○ In samenkoppelingen, die anders onoverzichtelijk worden:
■ kant-en-klaarpakket, doe-het-zelver.
○ in samenstellingen tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken, de
zogenaamde ‘botsende klinkers’ zoals: aa, ai, au, ii, oe, oo, ou, ui:
■ radio-uitzending, na-apen, havo-opleiding,
○ bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St of Sint:
■ S-bocht, A4- formaat, @-teken, Sint-Maarten (maar als je een
afkorting zonder hoofdletters als woord uitspreekt, komt er geen
koppelteken: havodiploma, viproom, pinautomaat)
○ bij aardrijkskundige namen of woorden die daarvan afgeleid zijn:
■ Zuid-Spanje, Noord-Afrikaan.
○ in woorden met de voorvoegsels: adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-,
kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-:
■ leerling-verpleegster, ex-roker, oud-voorzitter.