Economie Samenvatting Hoofdstuk 1 – Schaarste en ruilen
Paragraaf 1
Begin voor jezelf:
Ondernemer zijn is een eigen bedrijf die jezelf hebt opricht. Als ondernemer bepaal je je
eigen werktijden, heb je winst (als je succes hebt). Als je jong ben kan het ook gevolgen
hebben van school en ook moet je in je bedrijf direct meer op lange termijn richten
De productiefactoren:
Als je een eigenbedrijf hebt moet je met veel dingen rekening houden. Daarnaast heb je ook
een productiefactoren nodigen. Een productiefactoren zijn middelen die je nodigt hebt om
hun bezorgdienst te kunnen produceren.
Er zijn vier soorten productiefactoren:
1. Natuur levert bijvoorbeeld lucht, (landbouw)grond en (regen)water.
2. Arbeid levert werknemers.
3. Kapitaal levert goederen die bij de productie nodig zijn zoals machines en
gereedschap. Dit noem je ook wel kapitaalgoederen. Kapitaal is dus
een productiefactor die zelf ook weer geproduceerd wordt, want machines moeten ook
gemaakt worden.
4. Ondernemerschap is de eigenaar van een bedrijf die productiefactoren combineert
om goederen te produceren.
Schaars goederen en vrije goederen:
Bedrijven produceren goederen en diensten. Een goed is iets wat je kan vastpakken (brood)
en een dienst kan je niet aanraken (bioskoopvoorstelling).
Voor Schaarse goederen zijn productiefactoren nodig om erover te kunnen beschikken. Voor
koffie heb je water en koffiebonen, dus koffie is een schaars goed. Windmolens wekken
elektriciteit op dus elektriciteit is een schaars goed. Schaarste dwingt ons tot het maken van
keuzes: economie
Vrije goederen is bijvoorbeeld een regenbui, want een regen komt wel of niet, maar
er zijn geen productiefactoren nodig om een bui te produceren.
De behoeften van mensen:
Mensen hebben behoeften aan bijvoorbeeld een relatie, aan zonnig wee, een mooie scooter
en lekkere tomaten. De laatste twee hebben te maken met schaars goederen. Economie
gaat over schaarse goederen en niet over vrije goederen. Om in een behoefte aan schaarse
goederen te voorzien zijn middelen nodig, zoals bijvoorbeeld een inkomen of een moestuin
voor tomaten.
Zelfvoorziening een consumeren:
Om zo goed mogelijk in je behoeften te voorzien, zijn er twee mogelijkheden:
Je doet aan zelfvoorziening. Je maakt dan zelf je producten.
Je doet aan consument, je koopt goederen en diensten. Dus je
koopt consumptiegoederen, die dienen tot de behoeftebevrediging van consumenten.
Ze zijn dus niet bedoeld om er in een bedrijf andere goederen mee te produceren. Dus
een oven bij jou thuis is een consumptiegoed en in een restaurant een kapitaalgoed.
Paragraaf 1
Begin voor jezelf:
Ondernemer zijn is een eigen bedrijf die jezelf hebt opricht. Als ondernemer bepaal je je
eigen werktijden, heb je winst (als je succes hebt). Als je jong ben kan het ook gevolgen
hebben van school en ook moet je in je bedrijf direct meer op lange termijn richten
De productiefactoren:
Als je een eigenbedrijf hebt moet je met veel dingen rekening houden. Daarnaast heb je ook
een productiefactoren nodigen. Een productiefactoren zijn middelen die je nodigt hebt om
hun bezorgdienst te kunnen produceren.
Er zijn vier soorten productiefactoren:
1. Natuur levert bijvoorbeeld lucht, (landbouw)grond en (regen)water.
2. Arbeid levert werknemers.
3. Kapitaal levert goederen die bij de productie nodig zijn zoals machines en
gereedschap. Dit noem je ook wel kapitaalgoederen. Kapitaal is dus
een productiefactor die zelf ook weer geproduceerd wordt, want machines moeten ook
gemaakt worden.
4. Ondernemerschap is de eigenaar van een bedrijf die productiefactoren combineert
om goederen te produceren.
Schaars goederen en vrije goederen:
Bedrijven produceren goederen en diensten. Een goed is iets wat je kan vastpakken (brood)
en een dienst kan je niet aanraken (bioskoopvoorstelling).
Voor Schaarse goederen zijn productiefactoren nodig om erover te kunnen beschikken. Voor
koffie heb je water en koffiebonen, dus koffie is een schaars goed. Windmolens wekken
elektriciteit op dus elektriciteit is een schaars goed. Schaarste dwingt ons tot het maken van
keuzes: economie
Vrije goederen is bijvoorbeeld een regenbui, want een regen komt wel of niet, maar
er zijn geen productiefactoren nodig om een bui te produceren.
De behoeften van mensen:
Mensen hebben behoeften aan bijvoorbeeld een relatie, aan zonnig wee, een mooie scooter
en lekkere tomaten. De laatste twee hebben te maken met schaars goederen. Economie
gaat over schaarse goederen en niet over vrije goederen. Om in een behoefte aan schaarse
goederen te voorzien zijn middelen nodig, zoals bijvoorbeeld een inkomen of een moestuin
voor tomaten.
Zelfvoorziening een consumeren:
Om zo goed mogelijk in je behoeften te voorzien, zijn er twee mogelijkheden:
Je doet aan zelfvoorziening. Je maakt dan zelf je producten.
Je doet aan consument, je koopt goederen en diensten. Dus je
koopt consumptiegoederen, die dienen tot de behoeftebevrediging van consumenten.
Ze zijn dus niet bedoeld om er in een bedrijf andere goederen mee te produceren. Dus
een oven bij jou thuis is een consumptiegoed en in een restaurant een kapitaalgoed.