100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Uitgebreide samenvatting Opsporing en vervolging in Europees perspectief - Verplichte literatuur + jurisprudentie (master strafrecht UvA)

Rating
4.0
(1)
Sold
20
Pages
109
Uploaded on
11-12-2025
Written in
2025/2026

Deze (zeer) uitgebreide samenvatting bespreekt per leseenheid (week 1 t/m 7) de verplichte literatuur en jurisprudentie dat aan bod komt in het vak Opsporing en vervolging in Europees perspectief (UvA). De samenvatting is gebaseerd op auteursrechtelijk werk van anderen. De auteurs van de teksten worden telkens benoemd in de samenvatting en zijn geparafraseerd.

Show more Read less
Institution
Module

















Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Written for

Institution
Study
Module

Document information

Uploaded on
December 11, 2025
Number of pages
109
Written in
2025/2026
Type
Summary

Subjects

Content preview

SV Opsporing en vervolging
Universiteit van Amsterdam
3854OVE8VY


Deze samenvatting bespreekt per leseenheid (week 1 t/m 7) de verplichte literatuur- en jurisprudentie die aan het
bod komen in het vak Opsporing en vervolging in Europees perspectief. De samenvatting is gebaseerd op
auteursrechtelijk beschermd materiaal van anderen. De auteurs van de teksten worden telkens benoemd in de
samenvatting. De tekst van de auteurs zijn geparafraseerd en sommige delen zijn overgenomen. Studiejaar 2025.



Inhoudsopgave
Week 1: De fundamenten van het strafprocesrecht ............................................................................................... 3
H. L. Packer. (1964). Two Models of the Criminal Process, University of Pennsylvania Law Review, Vol. 13,
No. 1, pp. 1-22 ..................................................................................................................................................... 3
Samadi, M., Normering en toezicht in de opsporing. Een onderzoek naar de normering van het strafvorderlijk
optreden van opsporingsambtenaren in het voorbereidend onderzoek en het toezicht op de naleving van deze
normen, 2020, pp. 45-78 ...................................................................................................................................... 7
A. Das., De codificatie van rechtsbeginselen in het gemoderniseerde wetboek van strafvordering’ Platform
modernisering strafvordering 2018 ................................................................................................................... 13

Week 2: Controle en opsporing aan de hand van terrorisme .............................................................................. 15
F. de Jong, Het mensbeeld van het risicostrafrecht, DD 2021/53..................................................................... 15
Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 2025 (infographic) .............................................................................. 18
Das & Schuilenburg, Predictive policing: waarom bestrijding van criminaliteit op basis van algoritmen
vraagt om aanpassing van het strafprocesrecht, Strafblad, oktober 2018, 19-26............................................. 18
S. Brinkhoff, Startinformatie in het strafproces, hoofdstuk 9.3 t/m 9.5.3.2 ....................................................... 23
J.G. Brouwer en C.J.H. Jansen, Over recht en krom schrijven. Ars Aequi, maart 1998 .................................. 30
ECLI:NL:HR:2020:1155 (onbevoegde uitoefening controlebevoegdheden) .................................................... 33
ECLI:NL:HR:2020:1889 (beoordelingskader vormverzuimen) ........................................................................ 34
ECLI:NL:HR:2024:814 (terrorisme, artikel 6 EVRM, Tallon-criterium) ......................................................... 35

Week 3: Opsporing en het bijzondere strafrecht .................................................................................................. 36
S. Brinkhoff, Nederland Narcostaat 2.0, AA 2022, afl. 6, p. 466-470 ............................................................... 36
P. van der Meij, voorkomen door bestraffen. De paradox van een repressieve aanpak van het fenomeen
uithalers, Strafblad 2023, afl. 3, p. 130-137 ...................................................................................................... 38
S. Brinkhoff, De kwetsbare strafrechtspleging en een pleidooi voor integere opsporing, NJB 2024, 2380 ..... 47
ECLI:NL:HR:2023:913 (Encro-chat en Sky ECC) ........................................................................................... 53
ECLI:NL:GHDHA:2023:1818 (een uithaler die first offender is) .................................................................... 54

Week 4: De opsporing en vervolging van milieucriminaliteit.............................................................................. 55
Van Houten-Pesschier, Bestrijding van milieucriminaliteit in de praktijk: Ontwikkelingen in toezicht en
opsporing, Justitiële verkenningen, jrg. 49, nr. 4, 2023 .................................................................................... 55
Rudie Neve (Red.), Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 (samenvatting + inleiding t/m 1.1.3) ................ 59
Algemene Rekenkamer, Handhaven in het duister 2021 (samenvatting) .......................................................... 63
I. Koopmans, ‘Hoe milieudoelstellingen en hardleersheid van de overheid milieucriminaliteit veroorzaken en
in stand houden’ Boom strafblad, afl. 3, 2020, pp. 156-162 ............................................................................. 64



1

, Richtlijn (EU) 2024/1203 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 inzake de bescherming
van het milieu door middel van het strafrecht en tot vervanging van de Richtlijnen 2008/99/EG en
2009/123/EG ...................................................................................................................................................... 68
Het beleidscompas ( https://www.kcbr.nl/ontwikkelen-beleid-en-regelgeving/beleidskompas/1-wat-het-
probleem) ........................................................................................................................................................... 69
ECLI:NL:HR:2007:AZ7078 (lozing Petroliumhaven) ...................................................................................... 70
ECLI:NL:HR:2011:BP0190 (stroperij beschermde diersoorten) ..................................................................... 70

Week 5: Burgeropsporing...................................................................................................................................... 72
Y. Buruma, Particuliere opsporing, AA 2000, p. 117-121 ................................................................................ 72
S. Brinkhoff, Strafvorderlijke kaders voor burgeropsporing: wezenlijke handvatten voor politie, OM en
strafrechter om op een zuivere manier om te gaan met informatie van opsporende burgers in strafzaken,
Tijdschrift voor Veiligheid, Themanummer Burgeropsporing 2020 2-3 ........................................................... 75
ECLI:NL:2020:1889 (beoordelingskader vormverzuimen) zie week 2 ............................................................. 79
ECLI:NL:2023:1159 (plaatsing peilbaken onder auto verdachte en observaties door particulier
recherchebureau) ............................................................................................................................................... 79
ECLI:NL:GHDHA:2022:57 (mag OM vervolgen o.b.v. onderzoek verricht door verzekeraar?) .................... 80

Week 6: De actoren in het strafproces .................................................................................................................. 81
Aanwijzing waarborgen professioneel verschoningsrecht (2025A001) is per 1 juni 2025 inwerking getreden81
mr. J. Janssen en mr. A.H.T. de Haas, Overeenstemming en afstemming in het strafproces met het oog voor
ieders belangen, Strafblad 2022, nr. 4 .............................................................................................................. 85
ECLI:HR:2025:1030 (uitgrijzen geheimhouderscommunicatie)....................................................................... 87
ECLI:HR:2022:223 (inbeslagname bij advocaatverdachte) ............................................................................. 88
ECLI:NL:HR:2022:1252 (procesafspraken) ..................................................................................................... 89

Week 7: Vervolging................................................................................................................................................ 90
N.G.H. Verschaeren, De strafbeschikking in beweging: van dagvaarden tenzij, naar de strafbeschikking
tenzij? NTS 2025, doi: 10.5553/NTS/266665532025001 .................................................................................. 90
Rinus Otte, Straf en executie: tussen wettelijk ideaal en de rechtspraktijk, 17 februari 2025 .......................... 95
Procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, Afgezien van vervolging. Over de naleving van de
wet door het Openbaar Ministerie bij het nemen van sepotbeslissingen, hoofdstukken 2 en 4, Den Haag: 2025
........................................................................................................................................................................... 98
ECLI:NL:HR:2020:228 (sepotmededeling)..................................................................................................... 109




2

,Week 1: De fundamenten van het strafprocesrecht

H. L. Packer. (1964). Two Models of the Criminal Process, University of Pennsylvania
Law Review, Vol. 13, No. 1, pp. 1-22
De auteur stelt dat er twee min of meer te scheiden vraagstukken zijn die onderzocht moeten worden
wanneer men zich bezighoudt met de centrale vraag naar de grenzen van het strafrecht.

Het eerste vraagstuk betreft wat hij noemt de ideologie van het strafrecht. Dit omvat kwesties zoals de
aard en doelen van straf. Het tweede vraagstuk betreft de processen van het strafrecht. Volgens de auteur
wordt het belang hiervan niet in dezelfde mate erkend, hoewel ook deze procesmatige aspecten
essentieel zijn voor het begrijpen van de grenzen van het strafrecht. De hoofdstelling van het artikel is
dat de vorm en inrichting van het strafproces een belangrijke invloed hebben op de manier waarop de
grenzen van het strafrecht moeten worden begrepen.

De auteur stelt dat vragen over het inhoudelijke gebruik van het strafrechtelijke sanctiemiddel op dit
moment bijzonder urgent zijn, omdat er belangrijke ontwikkelingen in het strafproces gaande zijn. Hij
wil eerst het spectrum van keuzemogelijkheden schetsen dat in theorie bestaat bij het vormgeven van
het strafproces, en vervolgens een instrument voorstellen om die uitersten (de twee polen) te
identificeren en te beoordelen. Dat instrument bestaat uit twee modellen. Deze modellen zullen daarna
dienen als kader om de huidige dynamiek en veranderingsprocessen binnen het strafproces te analyseren.
Ten slotte wil hij, na een samenvatting van die trends, enkele voorzichtige suggesties doen over de
relevantie van het strafproces voor het ontwikkelen van criteria voor het inhoudelijke gebruik van
strafrechtelijke sancties.

Waarom modellen bouwen?
Criminelen proberen straf te vermijden en verzetten zich door het hele traject heen—van arrestatie en
verhoor tot veroordeling en detentie. Deze voortdurende strijd noemen we het strafproces. Het omvat
niet alleen juridische regels, maar ook patronen in het feitelijke handelen van autoriteiten, die slechts in
beperkte mate overeenkomen met de formele regels. Door empirisch onderzoek beseffen we steeds beter
hoe groot dat verschil is. Tegelijkertijd, mede door deze inzichten, hebben wetgevende instellingen—
vooral het Amerikaanse Hooggerechtshof—steeds meer regels toegevoegd die het strafproces zouden
moeten sturen. Hierdoor ontstaat een paradox: hoe meer we leren over hoe het strafproces is, hoe meer
we worden verteld hoe het zou moeten zijn, en hoe groter de kloof tussen beide wordt. Voorbeelden:
recht op adequate rechtsbijstand, verbod op afgedwongen bekentenissen, uitsluiting van onrechtmatig
verkregen bewijs. Die voorschriften veranderen echter niet automatisch het daadwerkelijke gedrag van
autoriteiten. Hierdoor ontstaat onzekerheid over de vraag wat voor soort strafproces we willen.

De vorm van het strafproces bepaalt mede welk gedrag het strafrecht zinvol kan reguleren.

• Als het proces snel en efficiënt is, kan het meer zaken aan en dus meer soorten ongewenst gedrag
bestrijken.
• Als het proces traag en moeilijk inzetbaar is, kunnen minder zaken worden afgedaan met
dezelfde middelen.

Ook speelt het proces een rol bij bepaalde soorten delicten, zoals slachtofferloze misdrijven (bijv.
gokken, drugsgebruik). Deze zijn moeilijk te handhaven omdat niemand zich slachtoffer voelt en de
autoriteiten zelden zelf informatie ontvangen. Het proces kan deze handhaving makkelijker of moeilijker
maken, afhankelijk van toegestane opsporingsmethoden (bijv. undercoveroperaties, fouilleringen
zonder concrete verdenking, afluisteren). Als die verboden zijn (en dat verbod daadwerkelijk wordt
nageleefd), kan handhaving uiteindelijk vrijwel onmogelijk worden. Daarom is het noodzakelijk om te
begrijpen hoe het strafproces functioneert, hoe veranderlijk het is, en welke richting de huidige
ontwikkelingen uitgaan.




3

,Een model dat alleen de wetgeving beschrijft ("law on the books") zegt weinig over hoe het systeem
werkelijk werkt. Een model dat alleen de praktijk beschrijft, negeert juist de onderliggende waarde-
keuzes. Daarom is een normatief model nodig dat expliciet maakt welke waarden de inrichting van het
strafproces sturen. De auteur presenteert er twee:

• Het Due Process-model;
• Het Crime Control-model.

Deze modellen zijn geen morele oordelen, vertegenwoordigen geen "goed" of "slecht", en beschrijven
niet noodzakelijk de realiteit. Ze maken het slechts mogelijk om te praten over een systeem dat
voortdurend balanceert tussen twee concurrerende waardestelsels.

Waarden die aan de modellen ten grondslag liggen
Hoewel de modellen tegengesteld zijn, moeten zij worden geplaatst binnen het kader van de
hedendaagse Amerikaanse rechtsorde. Dat vereist erkenning van enkele stabiele uitgangspunten,
grotendeels af te leiden uit de Grondwet en de daaronder liggende, vaak onuitgesproken aannames.

De auteur onderscheidt vier van deze gemeenschappelijke aannames:

1. De definitie van strafbaar gedrag staat los van en gaat vooraf aan de toepassing van het
strafproces. De ex post facto-clausule bevestigt dat er vooraf vastgelegde normen moeten
bestaan die bepalen welk gedrag strafbaar is. Hoe breed die omschrijving moet zijn, is een
beleidskwestie, maar het principe van voorafgaande vaststelling staat niet ter discussie.

2. Het strafproces moet in beginsel worden toegepast wanneer er aanwijzingen zijn dat een
misdrijf is gepleegd. Hoewel politie en openbaar ministerie een aanzienlijke discretionaire
ruimte hebben, hebben zij geen algemene bevoegdheid om strafrechtelijke regels te negeren.
Als bepaald gedrag strafbaar is gesteld, moeten alle functionarissen dat als vertrekpunt nemen.

3. Er zijn grenzen aan de macht van de overheid om te onderzoeken en verdachten op te sporen.
Niemand verdedigt het idee dat personen willekeurig, onbeperkt of zonder enige vorm van
controle kunnen worden vastgehouden. Zelfs discussies over uitbreiding van
opsporingsbevoegdheden vinden plaats binnen een brede consensus dat individuele privacy en
veiligheid bepaalde bescherming verdienen.

4. Het strafproces bevat ten minste de mogelijkheid van een adversarial procedure. Dit is geen
sterke, maar een minimale aanname: de verdachte kan, indien hij dat wil, de overheid dwingen
haar beschuldigingen voor te leggen aan een onafhankelijke instantie (rechter of jury). Dit vormt
de basis voor concepten als procedural due process, notice and hearing, en de “day in court”.

Het Crime Control-model hecht minder waarde aan deze tegenspraakstructuur, terwijl het Due Process-
model deze juist centraal stelt. Maar beide erkennen dat het systeem zo’n procedure heeft.

Waarden van het Crime Control-model
Het Crime Control-model gaat uit van het idee dat het onderdrukken van criminaliteit de belangrijkste
functie van het strafproces is. Als opsporing en vervolging falen, ontstaat volgens dit model wanorde,
ondermijning van de rechtsstaat en uiteindelijk verlies van individuele vrijheid. Het strafproces is
daarom een garant voor sociale vrijheid.

Efficiëntie betekent hier het vermogen van het systeem om veel daders snel op te sporen, te vervolgen,
te veroordelen en af te doen. In de Amerikaanse context is dit cruciaal omdat:
• Het strafrecht op een breed scala van gedragingen wordt toegepast,
• Criminaliteit omvangrijk is,
• En er weinig bereidheid bestaat om substantieel meer middelen in het systeem te steken.



4

,Daarom moet het proces zo worden ingericht dat het met beperkte middelen toch grote aantallen zaken
kan verwerken.

Om efficiënt te zijn moet het proces:
• Snel zijn → dus weinig formele rituelen;
• Informeel zijn → verhoor op het politiebureau is sneller dan een formele zitting;
• Uniform zijn → gestandaardiseerde, routinematige handelingen (een “lopende band”);
• Gericht zijn op finaliteit → zo min mogelijk momenten waarop de verdachte het proces kan
vertragen of aanvechten.
• Het strafproces wordt zo een screeningproces.

Dit model steunt op een vermoeden van schuld, een feitelijke aanname dat:
• De vroege selectiebeslissingen van politie en OM meestal betrouwbaar zijn;
• Iemand die niet al vroeg uit het proces wordt gehaald, waarschijnlijk schuldig is;
• Daarom de latere stadia van het proces perfunctoir kunnen zijn.

Belangrijk:
• Dit vermoeden van schuld is feitelijk en beschrijvend, niet juridisch.
• Het staat los van de juridische presumption of innocence.
• Het vermoeden van onschuld schrijft voor hoe autoriteiten moeten handelen, terwijl het
vermoeden van schuld voorspelt wat de uitkomst waarschijnlijk is.

In het Crime Control-model hebben formele waarborgen vaak weinig waarde, omdat men gelooft dat
vroege administratieve waarheidsvinding betrouwbaarder is dan latere, juridisch vormgegeven
procedures. Omdat dit model maximale nadruk legt op het vroege informele onderzoek, ziet het weinig
nut in uitgebreide rechterlijke waarheidsvinding. Daarom wordt de guilty plea het belangrijkste
instrument: het maakt een snelle afdoening mogelijk en minimaliseert de noodzaak van een formele
bewijsprocedure.

Wanneer het Crime Control-model optimaal functioneert, bestaat het strafproces uit twee kernmomenten
administratieve waarheidsvinding → leidt tot snelle vrijlating of doorgang en bekentenis/plea of guilty
→ snelle afdoening zonder uitgebreide procedure.

Waarden van het Due Process-model
Het Due Process-model ziet het strafproces als een hindernisbaan: elk stadium bevat waarborgen die
moeten voorkomen dat een verdachte te gemakkelijk verder het systeem in wordt getrokken. Het model
ontkent niet het belang van criminaliteitsbestrijding, maar benadrukt dat betrouwbaarheid, individuele
bescherming en beperking van staatsmacht centraal moeten staan. Waar het Crime Control-model
vertrouwen stelt in de vroege, informele feitenvaststelling door politie en OM, benadrukt het Due
Process-model de grote kans op fouten:
• Getuigen zijn vaak slechte observatoren, zeker in stressvolle situaties;
• Bekentenissen kunnen door fysieke of psychologische druk ontstaan;
• Politie let niet primair op factoren die in het voordeel van de verdachte kunnen werken.

Daarom moet formele, openbare, adversariële waarheidsvinding door een onafhankelijk tribunaal
centraal staan. Zelfs dan blijft hernieuwde toetsing (beroep, herziening) nodig: finaliteit heeft lage
prioriteit. De tegenstelling tussen de modellen is niet alleen feitelijk, maar vooral normatief:

• Het Crime Control-model accepteert een zeker foutenpercentage zolang dit de efficiëntie en
afschrikking niet schaadt.
• Het Due Process-model wil fouten zoveel mogelijk voorkomen en herstellen, zelfs als dat het
systeem vertraagt.




5

,Betrouwbaarheid gaat dus vóór efficiëntie: het systeem moet lijken op een fabriek met intensieve
kwaliteitscontrole, ook al vermindert dit de output.

Het Due Process-model vertrekt vanuit het idee dat:
• Het strafproces het zwaarste machtsmiddel van de staat is (stigma + vrijheidsbeneming);
• Zulke macht altijd misbruikt kan worden;
• Daarom moeten er bewuste belemmeringen zijn die voorkomen dat het proces te efficiënt en
daarmee te tiranniek wordt.

Centraal staat het onderscheid tussen feitelijke schuld: de verdachte heeft het feit gepleegd en juridische
schuld: er is volgens correcte procedure en door bevoegde instanties vastgesteld dat hij schuldig is. Een
verdachte mag niet worden veroordeeld als: de rechter onbevoegd is, de termijn is verstreken, dubbele
vervolging dreigt, hij ontoerekeningsvatbaar is, enz. Deze doctrines kunnen iemand juridisch onschuldig
maken, zelfs als hij feitelijk schuldig is. De onschuldpresumptie is niet bedoeld als voorspelling van
feitelijke uitkomst, maar:
• Als instructie aan de staat om de verdachte te behandelen alsof zijn schuld nog volledig
openstaat;
• Als mechanisme dat beschermende regels activeert en de mogelijkheid van juridische onschuld
opent.

Het Due Process-model vindt dat schendingen van rechten in het strafproces zelf moeten worden
gesanctioneerd, via: uitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijs of vernietiging van veroordelingen
bij procedurele fouten. Dit botst met het Crime Control-model, dat zulke correcties ziet als verlammend
voor de efficiëntie. Een groeiende waarde is die van gelijkheid:
• Effectieve verdediging hangt sterk af van financiële middelen;
• Veel verdachten zijn feitelijk arm;
• Een systeem dat rijke verdachten betere kansen geeft is fundamenteel onrechtvaardig.

Dit leidt tot de norm dat de overheid moet waarborgen dat gebrek aan geld de mogelijkheid tot verweer
niet ondermijnt (bijvoorbeeld door het recht op rechtsbijstand). Het beginsel heeft een grote praktische
impact omdat het wordt toegepast op een al bestaand systeem, waarin verschillen tussen rijke en arme
verdachten reeds diep verankerd zijn. Tot slot benoemt de auteur een laatste, vaak verzwegen, gedachte
die in het Due Process-model meespeelt: een moreel en praktisch scepticisme over het strafrecht als
sanctiemiddel, in zijn geheel of in bepaalde toepassingen. Auteurs als Bator wijzen erop dat:

• Strafrechtelijke veroordeling en bestraffing vaak als hypocriet en wreed worden gezien
tegenover sociaal en psychologisch kwetsbare daders;
• Het idee van een moreel autonome dader met echte keuzevrijheid wordt betwijfeld;
• Het geloof in straf als afschrikking en opvoeding juist bij de meest criminaliteitsgevoelige
groepen wordt betwijfeld;
• Het gebrek aan individuele, humane resocialisatie als onmenselijk en verspilling wordt ervaren.

De auteur benadrukt dat elk model van het strafproces twee vragen moet beantwoorden:

1. Wat zijn de regels?
2. Hoe worden die regels gehandhaafd?

In het Due Process-model worden sancties op schending van regels binnen het strafproces zelf geplaatst
(bijvoorbeeld bewijsuitsluiting, vernietiging van veroordelingen). Daarvoor is een “scharnier” nodig
tussen regels en sancties, en dat is: de beschikbaarheid van een advocaat. Tot slot bespreekt de auteur
wie het strafproces in de praktijk vormgeeft:

• Het Amerikaanse systeem kent geen absolute wetgevende suprematie; er is rechterlijke toetsing
(judicial review).


6

, • Het Crime Control-model is positief en machtbevestigend: het vertrouwt uiteindelijk op
wetgever en bestuur als bron van legitimatie.
• Het Due Process-model is negatief en begrenzend: het beroept zich op de rechterlijke macht en
op bovenwettelijk recht, met name de Grondwet.

Samadi, M., Normering en toezicht in de opsporing. Een onderzoek naar de normering
van het strafvorderlijk optreden van opsporingsambtenaren in het voorbereidend
onderzoek en het toezicht op de naleving van deze normen, 2020, pp. 45-78
3. Normeren in strafvordering
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt onderzocht waarom strafvorderlijke normen worden vastgesteld en in hoeverre
deze normen samenhangen met de doelstellingen en uitgangspunten van het strafproces.

3.2 Doelstellingen van het strafproces
Om te begrijpen waarom strafvorderlijke normen worden vastgesteld, moet eerst worden gekeken naar
de hoofddoelstelling van het strafproces en de daarvan afgeleide doelstellingen. Deze doelen zijn
belangrijk voor de inrichting en normering van het strafproces, maar laten tegelijk ruimte voor
verschillende interpretaties, afhankelijk van rechtspolitieke voorkeuren. Daardoor is de
hoofddoelstelling slechts tot op zekere hoogte richtinggevend.

Meestal wordt de hoofddoelstelling omschreven als het verzekeren van een juiste toepassing van het
materiële strafrecht. Volgens de wetgever (1926) gaat het daarbij om:

• Toepassing van de strafwet op de werkelijk schuldige, én
• Het voorkomen van vervolging of veroordeling van de niet-schuldige.

De hoofddoelstelling heeft dus een dubbel karakter:
1. waarheidsvinding en
2. rechtsbescherming.

Er bestaat discussie over de verhouding tussen deze twee elementen. Sommige auteurs leggen de nadruk
op rechtsbescherming, waarbij het strafproces vooral dient om burgers te beschermen tegen
overheidsmacht, al wordt ook dan waarheidsvinding erkend. De memorie van toelichting van 1926
erkende beide doelen, maar beschouwde waarheidsvinding als leidend; rechtsbescherming was
beperkter vormgegeven en afhankelijk van wat politiek en maatschappelijk aanvaardbaar werd
gevonden. De Onderzoeksgroep Strafvordering 2001 ziet waarheidsvinding en rechtsbescherming als
twee doelstellingen die op gespannen voet staan; meer nadruk op de één gaat ten koste van de ander.
Rechtsbescherming betreft niet alleen de verdachte, maar ook andere betrokkenen. Brants e.a. stellen
rechtsbescherming bovenop: het voorkomen van bestraffing van onschuldigen is de kern. Crijns en Van
der Meij beschouwen beide doelstellingen als ondergeschikt aan de hoofddoelstelling: een juiste
toepassing van het materiële strafrecht vergt zowel waarheidsvinding als een rechtvaardige, rechtmatige
procedure. Hirsch Ballin sluit aan bij de visie dat de hoofddoelstelling van het strafproces bestaat uit een
juiste toepassing van het materiële strafrecht, maar geeft hieraan een bredere invulling. In haar
benadering moet het strafproces mensenrechtelijk gefundeerd zijn: strafrechtelijke toepassing moet
eerlijk, accuraat en respectvol verlopen, met waarborging van de waardigheid van alle betrokkenen
(verdachte, burger, slachtoffer). Dit gebeurt door aansluiting te zoeken bij universele, internationaal
erkende fundamentele beginselen van het strafproces. Daarmee wordt het strafproces in een breder
juridisch kader geplaatst.

De tekst benadrukt dat de verhouding tussen waarheidsvinding en rechtsbescherming niet vastligt, maar
afhankelijk is van rechtspolitieke keuzes die per tijd en context verschillen. Dit heeft directe gevolgen
voor de inrichting van het strafproces. Wanneer rechtsbescherming meer wordt opgevat als bescherming
van álle procesdeelnemers, kan dit leiden tot een grotere rol voor het slachtoffer, zelfs wanneer dit botst
met belangen van de verdachte. Een andere invulling kan juist de positie van de verdachte centraal


7

,stellen. Ondanks deze variaties spelen zowel waarheidsvinding als rechtsbescherming in alle
benaderingen een centrale rol.

Het dubbele karakter van het strafproces—streven naar waarheid en bescherming van burgerlijke
vrijheid—is historisch al lang erkend. De memorie van toelichting benadrukt dat strafvorderlijke
maatregelen kunnen botsen met belangen van onschuldigen, en dat steeds een compromis moet worden
gezocht tussen de belangen van opsporing en individuele rechten.

Materiële waarheidsvinding:
• Gericht op het achterhalen van de feitelijke toedracht.
• Stelt eisen aan alle procesdeelnemers, vooral opsporingsambtenaren.
• Nieuwe technologieën (DNA, digitalisering) en wetenschappelijke inzichten beïnvloeden de
wijze van waarheidsvinding.

Rechtsbescherming:
• Van oudsher vooral bescherming van de verdachte tegen willekeur en onterechte veroordeling.
• Door mensenrechtelijke ontwikkelingen (vanaf de jaren zestig) is rechtsbescherming versterkt
en niet meer ondergeschikt aan waarheidsvinding.
• Bescherming strekt zich inmiddels uit tot andere betrokkenen, zoals slachtoffers, getuigen en
deskundigen.

De minister wijst in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering op:
• Versterking van de positie van de verdachte (bijv. recht op rechtsbijstand bij verhoor),
• Toegenomen erkenning van het slachtoffer als procesdeelnemer,
• Aandacht voor de eigen belangen en positie van andere betrokkenen.

Naast de twee centrale doelstellingen van het strafproces: waarheidsvinding en rechtsbescherming
kunnen ook andere nevenfuncties worden verbonden aan het strafproces, zoals preventie (speciaal en
generaal), het voorkomen van eigenrichting, het herstellen van orde, genoegdoening aan slachtoffers en
het informeren van de samenleving. Deze worden beschouwd als bijkomende effecten, niet als
zelfstandige doelstellingen, maar maatschappelijke ontwikkelingen kunnen ertoe leiden dat ze een
grotere rol krijgen. Zo heeft bijvoorbeeld preventie een meer autonome betekenis gekregen als
rechtvaardiging voor het inzetten van strafvorderlijke bevoegdheden.

Dergelijke maatschappelijke, politieke, culturele en technologische ontwikkelingen – net als
veranderende opvattingen over de rol van strafrecht – kunnen invloed hebben op hoe doelstellingen
worden ingevuld en gewogen. De minister wijst in het kader van de modernisering van het Wetboek van
Strafvordering op factoren zoals veranderende criminaliteit, internationalisering en nieuwe technieken.
Dit alles maakt dat de doelstellingen van het strafproces wel richtinggevend zijn voor de inrichting
ervan, maar tegelijk een flexibel karakter hebben.

3.3 Onderliggende waarden van strafvorderlijke normen
Hoewel veel strafvorderlijke normen elementen bevatten van zowel waarheidsvinding als
rechtsbescherming (zoals de bevoegdheid tot huiszoeking), kunnen zij niet volledig worden herleid tot
deze twee kernbegrippen. Beide doelstellingen zijn abstract en omvatten diverse onderliggende
waarden. Daarnaast ontstaan nieuwe strafvorderlijke normen vaak als reactie op maatschappelijke
ontwikkelingen, bijvoorbeeld door nieuwe vormen van criminaliteit of technologische veranderingen.

De wetgever heeft bovendien meerdere – soms pragmatische – doelen bij het creëren van dergelijke
normen. Ook fundamentele uitgangspunten kunnen door maatschappelijke veranderingen worden
hergedefinieerd, waardoor zij geen eenduidig houvast bieden bij de vraag waarom specifieke
strafvorderlijke normen worden ingevoerd. In deze paragraaf wordt daarom geprobeerd de verschillende
onderliggende waarden van strafvorderlijke normen te benoemen en hun ratio te beschrijven. Deze
waarden overlappen vaak, kennen flexibiliteit en kunnen verschillend worden ingevuld al naargelang de



8

,tijdsgeest. Eerst worden waarden besproken die samenhangen met de hoofd-doelstellingen van het
strafproces, daarna waarden die niet direct daaruit voortvloeien maar wel essentieel zijn voor de
structuur en het ordentelijke verloop van het proces.

Betrouwbaarheid is een kernwaarde die nauw samenhangt met waarheidsvinding. Zij ziet op het
waarborgen van de kwaliteit van bewijs, zodat de vaststelling van feiten zo goed mogelijk overeenkomt
met wat zich werkelijk heeft voorgedaan. Omdat bewijs zowel richting geeft aan de rechterlijke
oordeelsvorming als aan het verdere opsporingsonderzoek, is het essentieel dat bewijsmateriaal
deugdelijk en betrouwbaar tot stand komt.

Betrouwbaarheid omvat verschillende aspecten, zoals:
• Juiste waarneming door de rechter,
• Bescherming van de betrouwbaarheid van verklaringen van verdachten en getuigen,
• Waarborging van de authenticiteit van stukken,
• Correcte uitvoering van technisch onderzoek.

Het gaat hierbij vaak om technische, gedetailleerde normen, zoals regels voor bloed- en ademonderzoek,
of voorschriften voor DNA-onderzoek. Deze normen worden ook wel deugdelijkheidsregels genoemd:
zij waarborgen de kwaliteit van het proces van waarheidsvinding. Toch is een strikte scheiding tussen
deugdelijkheidsregels en regels die zien op behoorlijk overheidsoptreden moeilijk te maken, omdat
betrouwbaarheid zowel de waarheidsvinding als de rechtsbescherming raakt. Betrouwbaar bewijs
ondersteunt immers niet alleen het vaststellen van schuld, maar beschermt ook de onschuldige
verdachte. Daarom dienen veel normen beide waarden tegelijk. In de praktijk worden
betrouwbaarheidsnormen vooral aangetroffen in lagere regelgeving (besluiten, ministeriële regelingen)
vanwege hun technische karakter, zoals:
• Het Besluit en de Regeling DNA-onderzoek in strafzaken,
• De Regeling meetmiddelen politie,
• De Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.

Schending van dergelijke normen heeft gevolgen voor de kwaliteit en bruikbaarheid van het bewijs.

Rechtmatigheid wordt als onderliggende waarde van strafvorderlijke normen vooral verbonden met
rechtsbescherming. Het gaat om normen die primair de rechten van individuen beschermen – zowel de
verdachte als slachtoffers, getuigen en andere betrokkenen. Anders dan betrouwbaarheidsnormen
hebben rechtmatigheidsnormen niet direct betrekking op waarheidsvinding, maar op het rechtmatig
functioneren van de strafrechtspleging en de bescherming van fundamentele vrijheden.

De rechtmatigheid van strafvorderlijk handelen is geworteld in rechtsstatelijke eisen, onder meer via het
strafvorderlijk legaliteitsbeginsel, dat teruggaat op het Verlichtingsdenken en de eisen van Montesquieu.
Burgers mogen alleen in de gevallen en volgens de procedures worden vervolgd die bij wet zijn
vastgelegd. Dit beginsel vormt een belangrijke waarborg voor de bescherming van vrijheidsrechten en
verplicht de wetgever om inbreuken daarop te codificeren. Omdat opsporing bijna altijd ingrijpt in
rechten van burgers, zijn veel strafvorderlijke normen gericht op bescherming van privacy, lichamelijke
integriteit, vrijheid en procesrechten van de verdachte. In de loop der tijd zijn zowel het aantal rechten
als hun reikwijdte sterk toegenomen. Deze ontwikkeling hangt samen met:
• Nadruk op grondrechten vanaf de jaren zestig,
• De groeiende rol van het EVRM en de rechtspraak van het EHRM,
• Het inzicht dat de verdachte bescherming nodig heeft tegenover de machtige overheid.

Dit leidde o.a. tot:
• Uitbreiding van verdedigingsrechten (zoals het recht op bijstand bij het politieverhoor),
• Toepassing van algemene beginselen van behoorlijke procesorde,
• Uitsluiting van onrechtmatig verkregen bewijs.



9

, Tegenwoordig wordt rechtmatigheid sterk verbonden met het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM),
waaronder diverse deelrechten vallen: toegang tot een onafhankelijke rechter, tegenspraak, openbare
behandeling, redelijke termijn, informatie, verdediging, ondervragingsrecht, onschuldpresumptie,
zwijgrecht en bescherming tegen zelfincriminatie. De reikwijdte van dit recht is echter niet scherp
afgebakend. Trechsel vergelijkt het met Birchermüesli: de deelrechten zijn herkenbare “stukjes fruit”,
maar het geheel is een moeilijk omlijnd, flexibel concept. Het recht op een eerlijk proces kan: nauw
worden opgevat (alleen art. 6 EVRM), ruimer (inclusief aanvullende protocollen), breedst (alle
mensenrechtelijke waarborgen relevant voor de strafprocedure, inclusief art. 5 en 8 EVRM). Bij een
ruime invulling omvat het recht op een eerlijk proces ook de belangen van slachtoffers en de rechtsorde.

Naast procesrechten moeten ook andere grondrechten worden beschermd, waaronder: privacy (art. 10
GW; art. 8 EVRM), lichamelijke integriteit, vrijheid (art. 5 EVRM). Veel dwangmiddelen en
bevoegdheden (doorzoeking, gegevensvordering, lichaamsonderzoek, ophouden voor onderzoek,
voorlopige hechtenis) grijpen direct in op deze rechten.

De afgelopen jaren is meer aandacht ontstaan voor de bescherming van slachtoffers, mede door:
• Rechtspraak van het EHRM, dat hun belangen meeweegt onder art. 6 EVRM,
• Europese regelgeving (bijv. richtlijnen over slachtofferrechten en verdedigingsrechten).

Dit leidt o.a. tot:
• Uitbreiding van het spreekrecht,
• Regels over correcte bejegening (Aanwijzing zeden),
• Erkenning van getuigen en deskundigen als personen met eigen belangen.

3.3.3 Integriteit
Integriteit is een belangrijke onderliggende waarde van het strafproces. Zij volgt uit de rechtsstatelijke
eis dat het overheidsoptreden eerlijk, behoorlijk, transparant en controleerbaar moet zijn. Integriteit raakt
daardoor aan de legitimiteit van het strafproces zelf. Hoewel integriteit overlapt met betrouwbaarheid
en rechtmatigheid, heeft zij een eigen aanvullende dimensie: niet alleen handelen conform de regels,
maar ook moreel verantwoord en professioneel handelen.

In de literatuur wordt integriteit op verschillende manieren uitgelegd. Soeharno onderscheidt:
• Een subjectieve dimensie: de innerlijke motivatie van de handelende functionaris —
oprechtheid, zuiverheid van bedoeling, consistentie;
• Een objectieve dimensie: handelen in lijn met professionele of institutionele waarden en normen
die bepalen wat als aanvaardbaar gedrag geldt binnen een organisatie.

Integriteit gaat dus zowel over het karakter van de ambtsdrager als over de normatieve kaders van de
beroepsgroep of instelling. Voor politie en OM zijn waarden zoals professionaliteit, openheid,
zorgvuldigheid en integriteit vastgelegd in gedragscodes. Als bijbehorende normen gelden veelal de
strafvorderlijke regels zelf. Bij de rechterlijke macht worden waarden als onafhankelijkheid en
onpartijdigheid onderscheiden, met normen zoals geheimhouding en het vermijden van laakbaar gedrag.
Bepaalde strafvorderlijke normen zijn specifiek gericht op het voorkomen van corruptie, misleiding of
machtsmisbruik. Dat betreft vooral bijzondere opsporingsbevoegdheden die gevoelig zijn voor
misbruik, zoals:
• Pseudokoop en pseudoverkoop,
• Gecontroleerde aflevering,
• Doorlaatverbod,
• Inzet van infiltranten.

Daarnaast zijn normen die zorgen voor transparantie en controleerbaarheid een belangrijk onderdeel van
integriteit, bijvoorbeeld de verbaliseringsplicht. Deze normen waarborgen dat de besluitvorming en
uitvoering van bevoegdheden toetsbaar zijn.




10

Reviews from verified buyers

Showing all reviews
2 hours ago

4.0

1 reviews

5
0
4
1
3
0
2
0
1
0
Trustworthy reviews on Stuvia

All reviews are made by real Stuvia users after verified purchases.

Get to know the seller

Seller avatar
Reputation scores are based on the amount of documents a seller has sold for a fee and the reviews they have received for those documents. There are three levels: Bronze, Silver and Gold. The better the reputation, the more your can rely on the quality of the sellers work.
marloeskole Universiteit van Amsterdam
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
698
Member since
4 year
Number of followers
310
Documents
15
Last sold
7 hours ago

Hi allemaal! Sinds augustus 2023 ben ik klaar met de pre-master rechten via schakelzone recht, wat een klus was dat! Momenteel volg ik de master Strafrecht aan de Uva. Voor elk vak heb ik mijn best gedaan om de te bestuderen lesstof samen te vatten. Vaak zo uitgebreid mogelijk, omdat iedereen een bepaalde stuk tekst weer anders kan interpreteren en je de context achter de lesstof zo vaak beter begrijpt. Schroom niet om mij een berichtje te sturen als je vragen hebt!

Read more Read less
3.9

82 reviews

5
30
4
28
3
15
2
2
1
7

Recently viewed by you

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their exams and reviewed by others who've used these revision notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No problem! You can straightaway pick a different document that better suits what you're after.

Pay as you like, start learning straight away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and smashed it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions