Aardkorst: Het buitenste laagje van de aarde dat bestaat uit stukken oceaanbodem en stukken
continent.
Basalt: Stollingsgesteente dat ontstaat bij vulkaanuitbarstingen en veel in oceanische korst
voorkomt.
Graniet: Stollingsgesteente dat ondergronds stolt bij intrusies.
Aardmantel: Het deel van de aarde waar de aardkorst op drijft.
Mid-oceanische rug: Een wereldwijd aaneengesloten 'onderwatergebergte' op de oceaanbodem
ontstaan doordat oceanische korst uit elkaar drijft.
Diepzeetroggen: De diepste plaatsen in de zeebodem die ontstaan waar oceanische korst onder
continentale korst wordt geduwd.
Convergente plaatgrenzen: De plaatgrenzen waarbij aardplaten naar elkaar bewegen.
Subductie: Het wegduiken van oceaanbodem in de aardmantel.
Divergente plaatgrenzen: De plaatgrenzen waarbij aardplaten uit elkaar bewegen.
Transforme plaatgrenzen: De plaatgrenzen waarbij aardplaten langs elkaar bewegen.
Platentektoniek: Het bewegen van de aardplaten.
Actualiteitsprincipe: Het idee dat natuurlijke processen zoals ze tegenwoordig verlopen, dat in het
verleden op dezelfde wijze hebben gedaan.
Pangea: Het supercontinent dat ongeveer 200 miljoen jaar geleden bestond.
Effusieve erupties: Een vulkaanuitbarsting met een rustig verloop.
Explosieve erupties: Een explosief verlopende uitbarsting van een vulkaan.
Pyroclastica: Al het materiaal dat bij een vulkaanuitbarsting in de lucht wordt geslingerd, zoals lava,
as en stenen.
Stratovulkaan: Kegelvormige vulkaan die bestaat uit een gelaagde opbouw van afwisselend as- en
lavalagen.
Caldera: Een grote cirkelvormige krater ontstaan nadat het bovenste deel van de vulkaan is
weggeblazen na een zeer krachtige eruptie of is ingestort na het snel leeglopen van de
magmakamer.
Intrusies: Stijgend magma dat vast gesteente binnendringt, afkoelt en stolt.
Schildvulkaan: Een vulkaan die ontstaat doordat de dun vloeibare basaltische lava 'rustig' vanuit de
krater uitstroomt en een uitgestrekt gebied kan bedekken.
Hotspot: Plekken op de aarde waar in de aardmantel pluimen van zeer heet magma omhoogkomen.
Magnitude: De sterkte van een aardbeving gemeten aan de hand van de hoeveelheid vrijgekomen
energie.
Schaal van Richter: Schaal waarbij de magnitude van een aardbeving wordt gemeten aan de hand
van de hoeveelheid energie die vrijkomt.
continent.
Basalt: Stollingsgesteente dat ontstaat bij vulkaanuitbarstingen en veel in oceanische korst
voorkomt.
Graniet: Stollingsgesteente dat ondergronds stolt bij intrusies.
Aardmantel: Het deel van de aarde waar de aardkorst op drijft.
Mid-oceanische rug: Een wereldwijd aaneengesloten 'onderwatergebergte' op de oceaanbodem
ontstaan doordat oceanische korst uit elkaar drijft.
Diepzeetroggen: De diepste plaatsen in de zeebodem die ontstaan waar oceanische korst onder
continentale korst wordt geduwd.
Convergente plaatgrenzen: De plaatgrenzen waarbij aardplaten naar elkaar bewegen.
Subductie: Het wegduiken van oceaanbodem in de aardmantel.
Divergente plaatgrenzen: De plaatgrenzen waarbij aardplaten uit elkaar bewegen.
Transforme plaatgrenzen: De plaatgrenzen waarbij aardplaten langs elkaar bewegen.
Platentektoniek: Het bewegen van de aardplaten.
Actualiteitsprincipe: Het idee dat natuurlijke processen zoals ze tegenwoordig verlopen, dat in het
verleden op dezelfde wijze hebben gedaan.
Pangea: Het supercontinent dat ongeveer 200 miljoen jaar geleden bestond.
Effusieve erupties: Een vulkaanuitbarsting met een rustig verloop.
Explosieve erupties: Een explosief verlopende uitbarsting van een vulkaan.
Pyroclastica: Al het materiaal dat bij een vulkaanuitbarsting in de lucht wordt geslingerd, zoals lava,
as en stenen.
Stratovulkaan: Kegelvormige vulkaan die bestaat uit een gelaagde opbouw van afwisselend as- en
lavalagen.
Caldera: Een grote cirkelvormige krater ontstaan nadat het bovenste deel van de vulkaan is
weggeblazen na een zeer krachtige eruptie of is ingestort na het snel leeglopen van de
magmakamer.
Intrusies: Stijgend magma dat vast gesteente binnendringt, afkoelt en stolt.
Schildvulkaan: Een vulkaan die ontstaat doordat de dun vloeibare basaltische lava 'rustig' vanuit de
krater uitstroomt en een uitgestrekt gebied kan bedekken.
Hotspot: Plekken op de aarde waar in de aardmantel pluimen van zeer heet magma omhoogkomen.
Magnitude: De sterkte van een aardbeving gemeten aan de hand van de hoeveelheid vrijgekomen
energie.
Schaal van Richter: Schaal waarbij de magnitude van een aardbeving wordt gemeten aan de hand
van de hoeveelheid energie die vrijkomt.