Toelatingstoest Aardrijkskunde
Hoofdstuk 1
Beschrijven (en herkennen)
- Wat is het? / wat zie je? beschrijven
- Landschap; klimaat, mens, flora, fauna, reliëf, water, bodem
- Heb je dat al eens eerder gezien? / waar zie je dit nog meer? herkennen
Verklaren (en voorspellen)
- Waarom daar? verklaren
- Verband tussen 2 (of meer) factoren
- Wat zal er gebeuren als? voorspellen
Aandachtsgebieden
- Natuurlijke verschijnselen in het landschap fysische geografie/
natuurkundige aardrijkskunde
- Mensen bij aardrijkskunde sociale geografie/ mens-aardrijkskunde
- Levensonderhoudend/ bestaansmiddelen (diensten, industrie, landbouw)
Hoofdstuk 2 de aarde
Acht planeten draaien om de zon
- Mercurius, Venus, de Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus
Elk jaar heeft de aarde 6 uur extra nodig om het rondje om de zon te maken
daarom elke 4 jaar één dag extra schrikkeljaar
1/3 aardoppervlak is land en 2/3 is water
Er zijn 7 continenten
- Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Europa, Azië, Antarctica, Oceanië en Afrika)
Oceanen
- Noordelijke ijszee, Atlantische oceaan, grote of stille oceaan, Indische oceaan
en zuidelijke ijszee
Oceaan: zout water, reliëfrijke bodem, enkele kilometers diep
Zee: gebied aan de rand van een continent onder water, zout water, vlakke bodem,
enkele honderd meters diep
Op continenten ligt water als sneeuw, ijs, meren, rivieren en grondwater
Zeewater staat onder invloed van de aantrekkingskracht van de maan, zon en kracht
die ontstaat daar draaiing van de aarde Eb en vloed
Evenaar deelt de aarde op in noordelijk en zuidelijk halfrond
Lijnen die parallel aan de evenaar lopen breedtecirkels/parallellen
Dicht bij de evenaar lage breedte
Dicht bij de pool hoge breedte
Noorden evenaar noorderbreedte
Zuiden evenaar zuiderbreedte
Evenaar nullijn 0 graden, bij de polen zit je op 90 graden Noorder- zuiderbreedte
Lijnen van pool tot pool meridianen
Nulmeridiaan bij Greenwich in Londen, die deelt de aarde in het westelijke- en
noordelijkhalfrond
, 24 uur etmaal
Aardrotatie veroorzaakt dag en nacht
Aarde is verdeeld in 24 tijdzones = 15 lengtegraden
Endogene krachten = krachten die van binnenuit op de aardkorst inwerken
Aardkorst ongeveer 40 km dik en bestaat uit meerdere platen en drijft op magma
Aardmantel ongeveer 3000 km dik
Stroming van magma zorgt voor aardplaattektoniek
Breuklijnen bewegen van elkaar af en naar elkaar toe
Van elkaar af oceanische rug vulkanen op de bodem van de zee
Naar elkaar toe aardkost verdwijnt + gebergtevorming
1. Dunne oceaankorst onder continent korst door subductie(zone) aan de rand
van continent ontstaat dan een grote diepte (trog) gebergte (vulkaan)
2. 2 continenten tegen elkaar aan plooiingsgebergte
3. Aardplaten langs elkaar aardbeving en vulkanische verschijnselen
Langs breuklijnen zijn bevingen, dit gaat schoksgewijs
Meeste aardbevingen vinden zich plaats rondom de grote oceaan ring of fire
Zeebeving tsunami hoe ondieper de bodem hoe hoger de golf
2 soorten vulkanen;
1. Kegelvukaan met magma, als magma op aardoppervlak komt lava
stollingsgesteente
2. Schildvulkanen magma rechtstreeks uit mantel. Brede en platte vulkaan
Hotspot aardplaatsen verschuiven, maar telkens op dezelfde plek een uitbarsting.
Nieuwe vulkanen ontstaan op deze plek
Geisers en warmwaterbronnen zijn vulkanische verschijndelen
Door endogene krachten is de aardkorst voortdurend in beweging door druk en
trek ontstaat breuklijnen
Bij rek kunnen delen van de aardkorst wegzakken slenk
Delen die blijven staan of naar boven bewegen horst
Exogene krachten van buitenaf
Verwering gesteente op aardkorst verbrokkelt of lost op
1. Mechanische verwering gesteente breekt in stukken
2. Chemische verwering oplossen van gesteente
Erosie na mechanische verwering van gesteente kan er erosie van de aardkorst
plaatsvinden, ook wel uitschuring. Uitschuren van de aardkorst gebeurt doordat het
afgebrokkelde gesteente gaat schuren over de aardkorst dit kan door:
1. Zwaartekracht loszittende keien vallen naar beneden, worden meegenomen
door water en gletsjerijs
2. Gletsjers door beweging van gletsjers schuren stenen onder gletsjer over de
bodem u-vorming dal
3. Water van beken en rivieren rivier neemt sediment mee (klei, zand, grind, etc.)
door stroming worden grote stenen ook meegenomen bodem rivier wordt
dieper afzettings/sedimentgesteente
4. Wind minder krachtig, neemt zandkorrels en kiezelsteentjes mee. Doordat
zand langs rosten schuurt worden de rotsen gepolijst
, Bovenloop: veel keien aanwezig en maar weinig zand en klei
Middenloop: keien nemen af doordat stroming van water afneemt en veel keien zijn
kleiner geworden
Benedenloop: veel grind, klei en zand
Sedimentgesteente dat lang blijft liggen (door exogene druk en hogere temperatuur
van diepere ondergrond) ondergaat een metamorfose metamorf gesteente
Hoofdstuk 3 weer, klimaat en landschappen
Atmosfeer/dampkring luchtlaag rondom de aarde
5 factoren van beland voor temperatuurverschillen op aarde
1. Breedteligging verder naar poolgebieden wordt het kouder, door zonnestralen
die steeds schuiner vallen
2. Ligging ten opzichte van zee of oceaan aardoppervlak is niet helemaal gelijk.
Land warmt sneller op dan water. Doordat zeewater beweegt, mengt dit met koud
water. In de winter blijft het water dus sneller warm ten opzichte van het land
3. Hoogteligging verder naar boven, daalt de temperatuur invallende
lichtstralen verwarmen het aardoppervlak. Naarmate je verder van de
warmtebron (aardoppervlak) afgaat, daalt de temperatuur. Temperatuurverschil
in de bergen is te zien aan plantengroei. In de dalen zijn loofbomen, daar boven
naaldbomen, boomgrens, rotsen, sneeuwgrens, eeuwige sneeuw.
4. Zeestromen en windrichtingen noordenwind is relatief koud, zuidenwind is
relatief warm. In de winter is aflandige wind (wind vanaf land naar zee) kouder,
want het land koelt in de winter sneller af. Aanlandige wind is relatief warm,
omdat de zee nog niet helemaal is afgekoeld
5. Ligging van gebergten in hooggebergten worden luchtstromen onderbroken en
afgebogen door hoogte. Gebergte is dan een muur die kou of warmte tegenhoudt
Zon verwarmt water van zeeën en oceanen verdampt stijgt op hoogte neemt
toe, temperatuur daalt kleine waterdruppeltjes vormen grote druppels
(condenseren druppels vallen naar beneden (neerslag)
Neerslag is ontstaat uit lucht dat recht omhoogstijgt stijgingsneerslag
Als stijgingsneerslag aan de randen van een continent valt of direct in zee
korte/kleine kringloop
Bij lange kringloop komen wolken ver landinwaarts als lucht tegen gebergte
geduwd wordt, wordt deze omhooggestuwd door condensatie ontstaat
stuwingsneerslag
Als sneeuw onder sneeuwgrens valt, stroomt dit naar beneden naar het
stroomgebied
Waterscheiding grens van een stroomgebied
Delta gebied waar rivier een weg naar zee of oceaan zoekt en zich vertakt
Een deel water verdwijnt in grond grondwater stroomt via gesteentelagen (
aquifers) naar lagere gebieden, maar wel heel langzaam
Regenzijde berg loefzijde
Hoofdstuk 1
Beschrijven (en herkennen)
- Wat is het? / wat zie je? beschrijven
- Landschap; klimaat, mens, flora, fauna, reliëf, water, bodem
- Heb je dat al eens eerder gezien? / waar zie je dit nog meer? herkennen
Verklaren (en voorspellen)
- Waarom daar? verklaren
- Verband tussen 2 (of meer) factoren
- Wat zal er gebeuren als? voorspellen
Aandachtsgebieden
- Natuurlijke verschijnselen in het landschap fysische geografie/
natuurkundige aardrijkskunde
- Mensen bij aardrijkskunde sociale geografie/ mens-aardrijkskunde
- Levensonderhoudend/ bestaansmiddelen (diensten, industrie, landbouw)
Hoofdstuk 2 de aarde
Acht planeten draaien om de zon
- Mercurius, Venus, de Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus
Elk jaar heeft de aarde 6 uur extra nodig om het rondje om de zon te maken
daarom elke 4 jaar één dag extra schrikkeljaar
1/3 aardoppervlak is land en 2/3 is water
Er zijn 7 continenten
- Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Europa, Azië, Antarctica, Oceanië en Afrika)
Oceanen
- Noordelijke ijszee, Atlantische oceaan, grote of stille oceaan, Indische oceaan
en zuidelijke ijszee
Oceaan: zout water, reliëfrijke bodem, enkele kilometers diep
Zee: gebied aan de rand van een continent onder water, zout water, vlakke bodem,
enkele honderd meters diep
Op continenten ligt water als sneeuw, ijs, meren, rivieren en grondwater
Zeewater staat onder invloed van de aantrekkingskracht van de maan, zon en kracht
die ontstaat daar draaiing van de aarde Eb en vloed
Evenaar deelt de aarde op in noordelijk en zuidelijk halfrond
Lijnen die parallel aan de evenaar lopen breedtecirkels/parallellen
Dicht bij de evenaar lage breedte
Dicht bij de pool hoge breedte
Noorden evenaar noorderbreedte
Zuiden evenaar zuiderbreedte
Evenaar nullijn 0 graden, bij de polen zit je op 90 graden Noorder- zuiderbreedte
Lijnen van pool tot pool meridianen
Nulmeridiaan bij Greenwich in Londen, die deelt de aarde in het westelijke- en
noordelijkhalfrond
, 24 uur etmaal
Aardrotatie veroorzaakt dag en nacht
Aarde is verdeeld in 24 tijdzones = 15 lengtegraden
Endogene krachten = krachten die van binnenuit op de aardkorst inwerken
Aardkorst ongeveer 40 km dik en bestaat uit meerdere platen en drijft op magma
Aardmantel ongeveer 3000 km dik
Stroming van magma zorgt voor aardplaattektoniek
Breuklijnen bewegen van elkaar af en naar elkaar toe
Van elkaar af oceanische rug vulkanen op de bodem van de zee
Naar elkaar toe aardkost verdwijnt + gebergtevorming
1. Dunne oceaankorst onder continent korst door subductie(zone) aan de rand
van continent ontstaat dan een grote diepte (trog) gebergte (vulkaan)
2. 2 continenten tegen elkaar aan plooiingsgebergte
3. Aardplaten langs elkaar aardbeving en vulkanische verschijnselen
Langs breuklijnen zijn bevingen, dit gaat schoksgewijs
Meeste aardbevingen vinden zich plaats rondom de grote oceaan ring of fire
Zeebeving tsunami hoe ondieper de bodem hoe hoger de golf
2 soorten vulkanen;
1. Kegelvukaan met magma, als magma op aardoppervlak komt lava
stollingsgesteente
2. Schildvulkanen magma rechtstreeks uit mantel. Brede en platte vulkaan
Hotspot aardplaatsen verschuiven, maar telkens op dezelfde plek een uitbarsting.
Nieuwe vulkanen ontstaan op deze plek
Geisers en warmwaterbronnen zijn vulkanische verschijndelen
Door endogene krachten is de aardkorst voortdurend in beweging door druk en
trek ontstaat breuklijnen
Bij rek kunnen delen van de aardkorst wegzakken slenk
Delen die blijven staan of naar boven bewegen horst
Exogene krachten van buitenaf
Verwering gesteente op aardkorst verbrokkelt of lost op
1. Mechanische verwering gesteente breekt in stukken
2. Chemische verwering oplossen van gesteente
Erosie na mechanische verwering van gesteente kan er erosie van de aardkorst
plaatsvinden, ook wel uitschuring. Uitschuren van de aardkorst gebeurt doordat het
afgebrokkelde gesteente gaat schuren over de aardkorst dit kan door:
1. Zwaartekracht loszittende keien vallen naar beneden, worden meegenomen
door water en gletsjerijs
2. Gletsjers door beweging van gletsjers schuren stenen onder gletsjer over de
bodem u-vorming dal
3. Water van beken en rivieren rivier neemt sediment mee (klei, zand, grind, etc.)
door stroming worden grote stenen ook meegenomen bodem rivier wordt
dieper afzettings/sedimentgesteente
4. Wind minder krachtig, neemt zandkorrels en kiezelsteentjes mee. Doordat
zand langs rosten schuurt worden de rotsen gepolijst
, Bovenloop: veel keien aanwezig en maar weinig zand en klei
Middenloop: keien nemen af doordat stroming van water afneemt en veel keien zijn
kleiner geworden
Benedenloop: veel grind, klei en zand
Sedimentgesteente dat lang blijft liggen (door exogene druk en hogere temperatuur
van diepere ondergrond) ondergaat een metamorfose metamorf gesteente
Hoofdstuk 3 weer, klimaat en landschappen
Atmosfeer/dampkring luchtlaag rondom de aarde
5 factoren van beland voor temperatuurverschillen op aarde
1. Breedteligging verder naar poolgebieden wordt het kouder, door zonnestralen
die steeds schuiner vallen
2. Ligging ten opzichte van zee of oceaan aardoppervlak is niet helemaal gelijk.
Land warmt sneller op dan water. Doordat zeewater beweegt, mengt dit met koud
water. In de winter blijft het water dus sneller warm ten opzichte van het land
3. Hoogteligging verder naar boven, daalt de temperatuur invallende
lichtstralen verwarmen het aardoppervlak. Naarmate je verder van de
warmtebron (aardoppervlak) afgaat, daalt de temperatuur. Temperatuurverschil
in de bergen is te zien aan plantengroei. In de dalen zijn loofbomen, daar boven
naaldbomen, boomgrens, rotsen, sneeuwgrens, eeuwige sneeuw.
4. Zeestromen en windrichtingen noordenwind is relatief koud, zuidenwind is
relatief warm. In de winter is aflandige wind (wind vanaf land naar zee) kouder,
want het land koelt in de winter sneller af. Aanlandige wind is relatief warm,
omdat de zee nog niet helemaal is afgekoeld
5. Ligging van gebergten in hooggebergten worden luchtstromen onderbroken en
afgebogen door hoogte. Gebergte is dan een muur die kou of warmte tegenhoudt
Zon verwarmt water van zeeën en oceanen verdampt stijgt op hoogte neemt
toe, temperatuur daalt kleine waterdruppeltjes vormen grote druppels
(condenseren druppels vallen naar beneden (neerslag)
Neerslag is ontstaat uit lucht dat recht omhoogstijgt stijgingsneerslag
Als stijgingsneerslag aan de randen van een continent valt of direct in zee
korte/kleine kringloop
Bij lange kringloop komen wolken ver landinwaarts als lucht tegen gebergte
geduwd wordt, wordt deze omhooggestuwd door condensatie ontstaat
stuwingsneerslag
Als sneeuw onder sneeuwgrens valt, stroomt dit naar beneden naar het
stroomgebied
Waterscheiding grens van een stroomgebied
Delta gebied waar rivier een weg naar zee of oceaan zoekt en zich vertakt
Een deel water verdwijnt in grond grondwater stroomt via gesteentelagen (
aquifers) naar lagere gebieden, maar wel heel langzaam
Regenzijde berg loefzijde