H4: DE WAARNEMING
4.1 VAN ZINTUIGELIJKE GEWAARWORDING NAAR WAARNEMING
GEWAARWORING VS WAARNEMING
Dit is een bidirectioneel proces: bottom up top-down
dubbele dissociatie = perfect zien maar bepaalde zaken niet meer kunnen herkennen (zie H3)
Case studie:
▪ Kevin Chapelle: zicht is oke maar heeft geen objectherkenning
→ wel compensatie door semantische kennis (visuele herinneringen)
Bv. voetbalcoach > kan gras niet herkennen, ziet witte vlek maar kan het niet herkennen als een voetbal
➢ door zijn visuele herinneringen weet hij wel dat die witte vlek een voetbal is
▪ Er is een kloof tussen wat hij ziet en wat hij zich kan inbeelden
bv kan tekenen maar herkent zijn eigen tekening niet
→ hij heeft duidelijke en rijke mentale beelden
→ moet een schuurborstel tekenen (lukt perfect), dan ziet hij een tekening van een fiets die hij zelf had
getekend (lukt niet)
▪ Hij heeft wel herkenning door objecten te voelen
Artificiele intelligentie
→ gewaarwording lukt en is oke, maar de waarneming (de interpretatie) kan men moeilijk programmeren
Gewaarwording = opname van stimuli uit de omgeving en vertaling in zenuwimpulsen die naar door de hersenen
kunnen verwerkt worden
bv. Die vlekken tekening
Waarneming = interpreteren en begrijpen van de gewaarwording
bv. Nu zie je daar een meisje in (je interpreteert de vlekken)
,WAARNEMING IS EEN ACTIEF PROCES
Het signaal dat we binnen krijgen is beperkt, onvolledig en kan veranderen:
▪ De blinde vlek dat word aangevuld door de hersenen, hebben we niet door
▪ De neus bedekt een deel van ons visueel veld, merken we niet op
▪ Oogbewegingen en knipperen
→ saccades: sprong tussen bepaalde fixaties (oog blijft even rusten), gaat zo snel dat de hersenen de input
niet kan verwerken
▪ Beeld dat binnenkomt in de retina is 2D en kan geen diepte zien
→ je krijgt een plat beeld binnen maar toch heb je dieptezicht en merk je dat iets dicht of ver is (3D)
▪ We denken dat we volledig scherp zien, dat is niet zo > enkel waar we op focussen (dus in de fovea)
➢ In het echt zien we minder scherp, maar hersenen vullen die informatie in
▪ Vorm van voorwerpen is niet constant
→ afhankelijk van de positie
bv deur: computer heeft het hier veel moeilijker mee, wij zien het nog steeds als hetzelfde voorwerp
→ 3x dezelfde deur volgens mens, maar volgens computer niet omdat vorm helemaal is verandert
Wij weten wat een deur is, hebben er al genoeg op en dicht gezien (computer niet)
onze hersenen Streven naar perceptuele constantie
Perceptuele constantie = voorwerpen constant houden (gelijkblijvende voorwerpen) ondanks het veranderend
retinaal beeld (bv wit hemd in donker wordt niet ineens grijs)
→ onderscheid tussn proximale en distale stimulus
Proximale stimulus = het geheel aan fysische energie dat onze receptoren stimuleert/beeld dat op onze retina valt
→ beeld dat je ziet bv vlakken van een stoel > stoel omgekeerd: we zien pootjes omhoog en cirkel vlak
Distale stimulus = het voorwerp dat de fysische energie produceert/voorwerp dat je moet herkennen
bv een stoel in zijn geheel > stoel omgekeerd: we blijven het herkennen als een stoel
Proximale beeld is verandert, maar distale stimulus is hetzelfde
Je kan nog steeds van een prox stimulus een dis stimulus maken
=>> ookal zien we een voorwerp anders, toch zullen we weten dat het hetzelfde is
, ILLUSIES ALS VENSTER OP ONDERLIGGENDE MECHANISMEN
Waarneming = heuristisch interpretatieproces volgesn palmer
Palmer: we maken super snel een redenering van wat we zien ob heuristieken (best guessing)
▪ Proximale stimulus omvormen tot distale stimulus
→ Gebruikmaken van semantische kennis (kennis dat we al hebben)
▪ Proximale stimulus + aannames = meest waarschijnlijke distale stimulus berekenen
→ best guess van wat dat voorwerp is
▪ Probabilistisch proces: kansproces
→ kan groot dat we objecten herkenne, maar kan ook fout lopen)
bij fouten: illusies
Illusies:
▪ Illusies als venster op onderliggende mechanismen
→ Bij perfect resultaat waarneming → geen zicht op achterliggend proces
▪ Interesse in die gevallen waar waarneming ≠ werkelijkheid
→ Proximale stimulus is onderschikt aan de waarneming (de interpretatie die we maken)
➢ Proximaal beeld (vlakken) + aannames (zal wel 3D zijn) → zien geen 2D balken, wel 3D balken
Links en rechts gelijk met elkkar
→ zien we niet
▪ waarneming ≠ werkelijkheid
Vb. beach footprint illusion: bolle voetafdruk > draai de afbeelding om > holle voetafdruk
4.1 VAN ZINTUIGELIJKE GEWAARWORDING NAAR WAARNEMING
GEWAARWORING VS WAARNEMING
Dit is een bidirectioneel proces: bottom up top-down
dubbele dissociatie = perfect zien maar bepaalde zaken niet meer kunnen herkennen (zie H3)
Case studie:
▪ Kevin Chapelle: zicht is oke maar heeft geen objectherkenning
→ wel compensatie door semantische kennis (visuele herinneringen)
Bv. voetbalcoach > kan gras niet herkennen, ziet witte vlek maar kan het niet herkennen als een voetbal
➢ door zijn visuele herinneringen weet hij wel dat die witte vlek een voetbal is
▪ Er is een kloof tussen wat hij ziet en wat hij zich kan inbeelden
bv kan tekenen maar herkent zijn eigen tekening niet
→ hij heeft duidelijke en rijke mentale beelden
→ moet een schuurborstel tekenen (lukt perfect), dan ziet hij een tekening van een fiets die hij zelf had
getekend (lukt niet)
▪ Hij heeft wel herkenning door objecten te voelen
Artificiele intelligentie
→ gewaarwording lukt en is oke, maar de waarneming (de interpretatie) kan men moeilijk programmeren
Gewaarwording = opname van stimuli uit de omgeving en vertaling in zenuwimpulsen die naar door de hersenen
kunnen verwerkt worden
bv. Die vlekken tekening
Waarneming = interpreteren en begrijpen van de gewaarwording
bv. Nu zie je daar een meisje in (je interpreteert de vlekken)
,WAARNEMING IS EEN ACTIEF PROCES
Het signaal dat we binnen krijgen is beperkt, onvolledig en kan veranderen:
▪ De blinde vlek dat word aangevuld door de hersenen, hebben we niet door
▪ De neus bedekt een deel van ons visueel veld, merken we niet op
▪ Oogbewegingen en knipperen
→ saccades: sprong tussen bepaalde fixaties (oog blijft even rusten), gaat zo snel dat de hersenen de input
niet kan verwerken
▪ Beeld dat binnenkomt in de retina is 2D en kan geen diepte zien
→ je krijgt een plat beeld binnen maar toch heb je dieptezicht en merk je dat iets dicht of ver is (3D)
▪ We denken dat we volledig scherp zien, dat is niet zo > enkel waar we op focussen (dus in de fovea)
➢ In het echt zien we minder scherp, maar hersenen vullen die informatie in
▪ Vorm van voorwerpen is niet constant
→ afhankelijk van de positie
bv deur: computer heeft het hier veel moeilijker mee, wij zien het nog steeds als hetzelfde voorwerp
→ 3x dezelfde deur volgens mens, maar volgens computer niet omdat vorm helemaal is verandert
Wij weten wat een deur is, hebben er al genoeg op en dicht gezien (computer niet)
onze hersenen Streven naar perceptuele constantie
Perceptuele constantie = voorwerpen constant houden (gelijkblijvende voorwerpen) ondanks het veranderend
retinaal beeld (bv wit hemd in donker wordt niet ineens grijs)
→ onderscheid tussn proximale en distale stimulus
Proximale stimulus = het geheel aan fysische energie dat onze receptoren stimuleert/beeld dat op onze retina valt
→ beeld dat je ziet bv vlakken van een stoel > stoel omgekeerd: we zien pootjes omhoog en cirkel vlak
Distale stimulus = het voorwerp dat de fysische energie produceert/voorwerp dat je moet herkennen
bv een stoel in zijn geheel > stoel omgekeerd: we blijven het herkennen als een stoel
Proximale beeld is verandert, maar distale stimulus is hetzelfde
Je kan nog steeds van een prox stimulus een dis stimulus maken
=>> ookal zien we een voorwerp anders, toch zullen we weten dat het hetzelfde is
, ILLUSIES ALS VENSTER OP ONDERLIGGENDE MECHANISMEN
Waarneming = heuristisch interpretatieproces volgesn palmer
Palmer: we maken super snel een redenering van wat we zien ob heuristieken (best guessing)
▪ Proximale stimulus omvormen tot distale stimulus
→ Gebruikmaken van semantische kennis (kennis dat we al hebben)
▪ Proximale stimulus + aannames = meest waarschijnlijke distale stimulus berekenen
→ best guess van wat dat voorwerp is
▪ Probabilistisch proces: kansproces
→ kan groot dat we objecten herkenne, maar kan ook fout lopen)
bij fouten: illusies
Illusies:
▪ Illusies als venster op onderliggende mechanismen
→ Bij perfect resultaat waarneming → geen zicht op achterliggend proces
▪ Interesse in die gevallen waar waarneming ≠ werkelijkheid
→ Proximale stimulus is onderschikt aan de waarneming (de interpretatie die we maken)
➢ Proximaal beeld (vlakken) + aannames (zal wel 3D zijn) → zien geen 2D balken, wel 3D balken
Links en rechts gelijk met elkkar
→ zien we niet
▪ waarneming ≠ werkelijkheid
Vb. beach footprint illusion: bolle voetafdruk > draai de afbeelding om > holle voetafdruk