Immunologie DT 2
Hoorcollege 1: B-cellen en antilichamen
De BCR kan zelf niet signaleren. Hiervoor is de fosforylatie
van het ITAM motief door IGa en IGb (receptor-
geassocieerde kinases) nodig.
Wanneer zowel de BCR als de co-receptor bindt, wordt de
reactie versterkt. De co-receptor bindt aan complement
(C3d). Door de versterking is de gevoeligheid voor kleinere hoeveelheden antigen
beter. We spreken van synergistische signalering.
Verschillende B-cel responses:
- Thymus afhankelijk (TD): Dit is de normale respons.
Deze respons is afhankelijk van de T-helpercellen (CD4).
Deze respons heeft een hoge affiniteit en isotypen
kunnen geswitcht worden.
- Thymus onafhankelijk (TI): Deze respons is niet
afhankelijk van de T-helpercellen. Het heeft een lage
affiniteit en alleen isotype IgM.
TD-respons (in lymfeklier):
Naive B-cellen zoeken naar hun antigen in het B-cel gebied. De
B-cellen herkennen een intact antigen die gepresenteerd wordt door de FDC’s.
Naive T-cellen herkennen een bewerkt stukje antigen die gepresenteerd wordt
door dendritische cellen (op MHC). De geactiveerde T-cellen proliferate en gaan
differentiëren.
Zowel de geactiveerde B-cellen als de geactiveerde T-cellen gaan naar het
grensgebied. De B-cellen presenteren een antigen aan de effector T-helper cellen
om te kijken of ze hetzelfde antigen herkennen. Als dit zo is vormen ze cognate
interacties/cognate paren. De B-cel presenteert het antigen aan de T-helpercel op
MHC II. Antigen processing gaat via de exogene route.
De cognate
paren gaan als eerst naar de medulla. Daar worden plasma cellen gemaakt die
IgM (door RNA-processing) produceren. Een aantal cognate paren gaan terug
naar de B-cel follikel. Het B-cel gebied wordt dan een germinal center genoemd.
Germinal centers zie je alleen bij een actieve immuun response.
,Wat gebeurt er in de germinal center?
De B-cel presenteert het bewerkte antigen op MHC II.
De geactiveerde T-helpercel scheidt cytokines uit.
Daarnaast bindt het CD40-ligand van de T-helpercel
aan de CD40 van de B-cel.
B-cel wordt geactiveerd en gaat differentieren.
De T-helpercel en de B-cel activeren elkaar.
Wanneer de B-cel geactiveerd wordt, wordt het
enzym AID expressed. AID doet iets met het DNA van de B-cellen:
- Switchen van isotype, waardoor het geen IgM meer is. Constante regio.
- Somatische hypermutatie (antilichamen), waardoor de antilichamen een
hogere affiniteit hebben. Variabele regio.
= germinal center reactie, die dus afhankelijk is van de T-helpercellen.
B-cellen en isotypen:
- Naive B-cellen: IgM en IgD (alleen expressen niet produceren).
- Actieve B-cellen: IgM.
- Actieve B-cellen na het switchen van isotype: IgG, IgE, IgA.
Bij de somatische hypermutatie maakt AID random puntmutaties in het variabele
gedeelte. Random mutaties -> hogere affiniteit, maar ook reageren op eigen
peptiden. Er moet dus selectie plaats vinden. Bij deze selectie zijn FDC’s
belangrijk.
De FDC’s hebben receptoren (CR1 en CR2) voor complement op intacte
pathogenen. Ze breken de pathogenen niet af en houden de antigenen aan hun
oppervlakte. De B-cel die de mutaties heeft ondergaan en er beter van is
geworden (hogere affiniteit) bindt aan het antigen op FDC. Het activeren van B-
en T-cellen begint dan opnieuw. B-cellen nemen het antigen van de FDC op en
presenteren het aan de T-helpercel op MHC II -> CDL40-ligand en cytokines van
T-helpercel.
B-cellen die door de mutaties een lagere affiniteit hebben gekregen, hebben
geen interactie met de FDC -> apoptose.
De somatische hypermutatie en de selectie (door
middel van FDC’s) zorgt ervoor dat alleen B-cellen
met hoge affiniteit overblijven = affinity
maturation.
B-cellen met hoge affiniteit -> plasmacellen of
geheugencellen. Dit komt doordat de T-
helpercellen IL21 en IL10 gaan uitscheiden.
De primaire respons begint altijd met IgM (lage
affiniteit). Het kost namelijk tijd om IgG (hoge
affiniteit) te maken. Bij de secundaire respons
wordt IgG met hoge affiniteit geproduceerd.
, Mutatie in CD40 -> geen isotype switching en/of hogere affiniteit -> alleen
productie van IgM.
Thymus afhankelijke respons (TI):
Alleen IgM wordt geproduceerd en er is geen sprake van somatische
hypermutatie (en dus affinity maturation).
TI-1:
Activatie van de B-cel door:
- LPS -> TLR2.
- DNA van een bacterie -> TLR9.
TI-2:
Wanneer bacteriën een suikerlaagje hebben (antigen met hoge density), is er
sprake van super cross-linking -> IgM maken.
Belangrijkste functies van antilichamen:
- Neutralisatie: Zorgen dat pathogenen geen andere cellen kunnen
infecteren. Afhankelijk van de variabele regio.
- Opsonizatie: Dit is het creëren van zichtbaarheid. Afhankelijk van het
isotype, dus de constante regio.
IgM:
IgM is een pentameer. Hierdoor kan het antilichaam 10
interacties hebben met een antigen. De affiniteit is laag, maar
de aviditeit is hierdoor goed. Het gele gedeelte = J-chain.
IgM is erg goed in complement activatie. Dit doet IgM samen
met C1.
Complement activatie (via klassieke route)-> MAC-complex en
herkenning door fagocyten (macrofagen).
IgG:
Er zijn verschillende vormen van IgG met verschillende specialismes:
- Neutralisatie (toxines).
- Opsonizatie.
Hoorcollege 1: B-cellen en antilichamen
De BCR kan zelf niet signaleren. Hiervoor is de fosforylatie
van het ITAM motief door IGa en IGb (receptor-
geassocieerde kinases) nodig.
Wanneer zowel de BCR als de co-receptor bindt, wordt de
reactie versterkt. De co-receptor bindt aan complement
(C3d). Door de versterking is de gevoeligheid voor kleinere hoeveelheden antigen
beter. We spreken van synergistische signalering.
Verschillende B-cel responses:
- Thymus afhankelijk (TD): Dit is de normale respons.
Deze respons is afhankelijk van de T-helpercellen (CD4).
Deze respons heeft een hoge affiniteit en isotypen
kunnen geswitcht worden.
- Thymus onafhankelijk (TI): Deze respons is niet
afhankelijk van de T-helpercellen. Het heeft een lage
affiniteit en alleen isotype IgM.
TD-respons (in lymfeklier):
Naive B-cellen zoeken naar hun antigen in het B-cel gebied. De
B-cellen herkennen een intact antigen die gepresenteerd wordt door de FDC’s.
Naive T-cellen herkennen een bewerkt stukje antigen die gepresenteerd wordt
door dendritische cellen (op MHC). De geactiveerde T-cellen proliferate en gaan
differentiëren.
Zowel de geactiveerde B-cellen als de geactiveerde T-cellen gaan naar het
grensgebied. De B-cellen presenteren een antigen aan de effector T-helper cellen
om te kijken of ze hetzelfde antigen herkennen. Als dit zo is vormen ze cognate
interacties/cognate paren. De B-cel presenteert het antigen aan de T-helpercel op
MHC II. Antigen processing gaat via de exogene route.
De cognate
paren gaan als eerst naar de medulla. Daar worden plasma cellen gemaakt die
IgM (door RNA-processing) produceren. Een aantal cognate paren gaan terug
naar de B-cel follikel. Het B-cel gebied wordt dan een germinal center genoemd.
Germinal centers zie je alleen bij een actieve immuun response.
,Wat gebeurt er in de germinal center?
De B-cel presenteert het bewerkte antigen op MHC II.
De geactiveerde T-helpercel scheidt cytokines uit.
Daarnaast bindt het CD40-ligand van de T-helpercel
aan de CD40 van de B-cel.
B-cel wordt geactiveerd en gaat differentieren.
De T-helpercel en de B-cel activeren elkaar.
Wanneer de B-cel geactiveerd wordt, wordt het
enzym AID expressed. AID doet iets met het DNA van de B-cellen:
- Switchen van isotype, waardoor het geen IgM meer is. Constante regio.
- Somatische hypermutatie (antilichamen), waardoor de antilichamen een
hogere affiniteit hebben. Variabele regio.
= germinal center reactie, die dus afhankelijk is van de T-helpercellen.
B-cellen en isotypen:
- Naive B-cellen: IgM en IgD (alleen expressen niet produceren).
- Actieve B-cellen: IgM.
- Actieve B-cellen na het switchen van isotype: IgG, IgE, IgA.
Bij de somatische hypermutatie maakt AID random puntmutaties in het variabele
gedeelte. Random mutaties -> hogere affiniteit, maar ook reageren op eigen
peptiden. Er moet dus selectie plaats vinden. Bij deze selectie zijn FDC’s
belangrijk.
De FDC’s hebben receptoren (CR1 en CR2) voor complement op intacte
pathogenen. Ze breken de pathogenen niet af en houden de antigenen aan hun
oppervlakte. De B-cel die de mutaties heeft ondergaan en er beter van is
geworden (hogere affiniteit) bindt aan het antigen op FDC. Het activeren van B-
en T-cellen begint dan opnieuw. B-cellen nemen het antigen van de FDC op en
presenteren het aan de T-helpercel op MHC II -> CDL40-ligand en cytokines van
T-helpercel.
B-cellen die door de mutaties een lagere affiniteit hebben gekregen, hebben
geen interactie met de FDC -> apoptose.
De somatische hypermutatie en de selectie (door
middel van FDC’s) zorgt ervoor dat alleen B-cellen
met hoge affiniteit overblijven = affinity
maturation.
B-cellen met hoge affiniteit -> plasmacellen of
geheugencellen. Dit komt doordat de T-
helpercellen IL21 en IL10 gaan uitscheiden.
De primaire respons begint altijd met IgM (lage
affiniteit). Het kost namelijk tijd om IgG (hoge
affiniteit) te maken. Bij de secundaire respons
wordt IgG met hoge affiniteit geproduceerd.
, Mutatie in CD40 -> geen isotype switching en/of hogere affiniteit -> alleen
productie van IgM.
Thymus afhankelijke respons (TI):
Alleen IgM wordt geproduceerd en er is geen sprake van somatische
hypermutatie (en dus affinity maturation).
TI-1:
Activatie van de B-cel door:
- LPS -> TLR2.
- DNA van een bacterie -> TLR9.
TI-2:
Wanneer bacteriën een suikerlaagje hebben (antigen met hoge density), is er
sprake van super cross-linking -> IgM maken.
Belangrijkste functies van antilichamen:
- Neutralisatie: Zorgen dat pathogenen geen andere cellen kunnen
infecteren. Afhankelijk van de variabele regio.
- Opsonizatie: Dit is het creëren van zichtbaarheid. Afhankelijk van het
isotype, dus de constante regio.
IgM:
IgM is een pentameer. Hierdoor kan het antilichaam 10
interacties hebben met een antigen. De affiniteit is laag, maar
de aviditeit is hierdoor goed. Het gele gedeelte = J-chain.
IgM is erg goed in complement activatie. Dit doet IgM samen
met C1.
Complement activatie (via klassieke route)-> MAC-complex en
herkenning door fagocyten (macrofagen).
IgG:
Er zijn verschillende vormen van IgG met verschillende specialismes:
- Neutralisatie (toxines).
- Opsonizatie.