College 22: medische aandoening 4-12 jaar.
Interne en externe milieu.
Voor de JGZ verpleegkundige:
- signalering van de meest voorkomende aandoeningen. (signaleren is het zo vroeg mogelijk
onderkennen van risicosignalen).
- risicosignalen = kind gerelateerd of ouder gerelateerd. Het zijn omstandigheden of gebeurtenissen
die causaal gelinkt worden aan een ontwikkelingsstoornis.
- beschermende factoren = factoren die de ontwikkelingsstoornis verminderen of tegengaan.
- risicokinderen = zij hebben een verhoogd risico op minimaal 2 van de 4 leefgebieden: school, gezin,
vrije tijd en gedragsstoornissen.
Risicogedrag.
- Internaliserende (emotionele) problemen: angst, dwangmatig gedrag, depressie en suïcidaliteit.
- externaliserend (gedrags) problemen: dit kunnen zijn: ernstige ongehoorzaamheid, dwars en
tegendraads gedrag, fysieke of verbale agressie en delinquent gedrag.
- sociale problemen zijn relatiegerichte problemen (problemen bij het maken van sociale contacten).
- ongezonde leefstijl: het overmatig gebruik maken van genotsmiddelen, te weinig bewegen,
eenzijdige- of onvolwaardige voeding en het hebben van overgewicht.
- frequent ziekteverzuim en of schooluitval.
- bedreigde ontwikkelingsachterstand.
- opvoedingsproblematiek.
Intern en extern milieu.
Bij het interne en externe milieu heb je het over: groeiafwijkingen, gebitsafwijkingen, lichamelijke
afwijkingen, aandoeningen van de zintuigen, aandoeningen van het CZS, psychosomatische en niet
organische klachten, zindelijkheidsproblemen, spraak- en taalstoornissen en hoofdluis.
Groeiafwijkingen.
Bij groeiafwijkingen heb je het over: groeistoornissen, gewichtsstoornissen, ziekte van Perthes,
coxitis fugax, O- en X-benen, groeipijnen en het patellapijnsyndroom.
Groeistoornissen.
Als een kind klein is, is de oorzaak vaak idiopathisch. De oorzaak is primair:
- dysmorfe kenmerken: zijn lichamelijke kenmerken die een aanwijzing kunnen zijn voor een
afwijking in een gen, meerdere genen of van chromosomen. Deze groeistoornissen worden ook wel
syndromen genoemd. Er is sprake van een syndroom als er een combinatie van bepaalde uiterlijke
kenmerken is. Het syndroom van Down is het bekendste voorbeeld van een syndroom met kleine
lengte dat ontstaat door een afwijking in het aantal chromosomen.
- disproporties komen vooral voor bij botgroeistoornissen. De verhoudingen van het lichaam zijn
anders dan bij andere mensen. De afwijkende verhoudingen ontstaan doordat botten van armen en
benen klein blijven terwijl andere botten wel een normale lengte (romp) bereiken. Turner syndroom
(XO) behoort hier toe.
Groeistoornissen.
Als een kind lang is, kan dit verschillende oorzaken hebben:
- familiaire oorzaak.
Interne en externe milieu.
Voor de JGZ verpleegkundige:
- signalering van de meest voorkomende aandoeningen. (signaleren is het zo vroeg mogelijk
onderkennen van risicosignalen).
- risicosignalen = kind gerelateerd of ouder gerelateerd. Het zijn omstandigheden of gebeurtenissen
die causaal gelinkt worden aan een ontwikkelingsstoornis.
- beschermende factoren = factoren die de ontwikkelingsstoornis verminderen of tegengaan.
- risicokinderen = zij hebben een verhoogd risico op minimaal 2 van de 4 leefgebieden: school, gezin,
vrije tijd en gedragsstoornissen.
Risicogedrag.
- Internaliserende (emotionele) problemen: angst, dwangmatig gedrag, depressie en suïcidaliteit.
- externaliserend (gedrags) problemen: dit kunnen zijn: ernstige ongehoorzaamheid, dwars en
tegendraads gedrag, fysieke of verbale agressie en delinquent gedrag.
- sociale problemen zijn relatiegerichte problemen (problemen bij het maken van sociale contacten).
- ongezonde leefstijl: het overmatig gebruik maken van genotsmiddelen, te weinig bewegen,
eenzijdige- of onvolwaardige voeding en het hebben van overgewicht.
- frequent ziekteverzuim en of schooluitval.
- bedreigde ontwikkelingsachterstand.
- opvoedingsproblematiek.
Intern en extern milieu.
Bij het interne en externe milieu heb je het over: groeiafwijkingen, gebitsafwijkingen, lichamelijke
afwijkingen, aandoeningen van de zintuigen, aandoeningen van het CZS, psychosomatische en niet
organische klachten, zindelijkheidsproblemen, spraak- en taalstoornissen en hoofdluis.
Groeiafwijkingen.
Bij groeiafwijkingen heb je het over: groeistoornissen, gewichtsstoornissen, ziekte van Perthes,
coxitis fugax, O- en X-benen, groeipijnen en het patellapijnsyndroom.
Groeistoornissen.
Als een kind klein is, is de oorzaak vaak idiopathisch. De oorzaak is primair:
- dysmorfe kenmerken: zijn lichamelijke kenmerken die een aanwijzing kunnen zijn voor een
afwijking in een gen, meerdere genen of van chromosomen. Deze groeistoornissen worden ook wel
syndromen genoemd. Er is sprake van een syndroom als er een combinatie van bepaalde uiterlijke
kenmerken is. Het syndroom van Down is het bekendste voorbeeld van een syndroom met kleine
lengte dat ontstaat door een afwijking in het aantal chromosomen.
- disproporties komen vooral voor bij botgroeistoornissen. De verhoudingen van het lichaam zijn
anders dan bij andere mensen. De afwijkende verhoudingen ontstaan doordat botten van armen en
benen klein blijven terwijl andere botten wel een normale lengte (romp) bereiken. Turner syndroom
(XO) behoort hier toe.
Groeistoornissen.
Als een kind lang is, kan dit verschillende oorzaken hebben:
- familiaire oorzaak.