Dierkunde Samenvatting Hoofdstukken 1 en 2: Inleiding en
Dierlijke Cel
Dierkunde (Universiteit Antwerpen)
Dierkunde
Hoofdstuk 1: Inleiding
Wat is een dier we gaan vaker de vraag stellen wat geen dier is, want
dit is makkelijker.
Het leven wordt onderverdeeld in 3 ‘domeinen’ en die zijn opgedeeld in 2
grote groepen.
Groep 1: de eukaryoten ze hebben een volledige celbouw (nl. celkern,
celorganellen,...)
- Domein Eukarya
Regnum(rijk) Protista
Fungi (schimmels)
Plantae (planten)
Animali (dieren)
Groep 2: de prokaryoten onvolledige celbouw
- Domein Eubacteria
- Domein Archaebacteria
Ze zijn allebei bacteriën maar zijn zeer verschillend van elkaar,
daardoor 2 verschillende domeinen. De prokaryoten zijn minder
complex dan de eukaryoten.
Dan heb je nog de virussen, viroïden,… maar die worden niet in een groep
verdeeld omdat het erg moeilijk is.
Fylogenetische bomen laten de evolutionaire verwantschappen zien.
Verwantschappen worden duidelijk gemaakt door een gemeenschappelijke
voorouder.
Cytoskelet = zijn proteïnen die de cel laten bewegen en zorgen voor
stevigheid en een vast structuur.
Prokaryoten hebben geen celkern en celorganellen maar meestal wel een
celwand. De chromatinedraden bewegen los in het cytoplasma.
Prokaryoten: Eubacteria
Zijn meestal unicellulair en soms is er wel een aaneenschakeling van
verschillende bacteriën die dan eventueel wel met het blote oog
waarneembaar is.
Autotroof = dat je voedingstoffen en andere nodige dingen kan opnemen
uit anorganische stoffen
,De eubacteria kunnen foto-autotroof, chemo-autotroof of heterotroof zijn.
, Foto-autotroof = dat je energie kan opnemen via fotosynthese.
Chemo-autotroof = dat je energie kan opnemen via andere chemische
verbindingen die niet afkomstig zijn van levende organisme.
Heterotroof = Dat je voedingstoffen wel moet opnemen via het opnemen
van andere levende organismen.(kunnen eventueel al dood zijn)
De eubacteria zijn meestal saprotroof of parasitair.
Saprotroof = voedingstoffen haalt uit dood organisch materiaal (bv.
Schimmels, paddenstoelen op dood hout(,…)
Parasitair = Ze blijven in leven door een ander levend organisme, dit
veroorzaakt ook schade aan het andere organisme.
Ze zijn beweeglijk of onbeweeglijk
Ze zijn ook ubiquist (ze komen overal voor op aarde)
Hoofdstuk 2: Dierlijke cel
Plasmamembraan = celmembraan
De dierlijke cellen kunnen van elkaar verschillen in functie van welke functie ze
uitvoeren; zenuwcel, spermacel, rode bloedcel,…
De dierlijke cel heeft geen celwand, wat een plantaardige cel wel heeft.
Functie van de verschillende celorganellen zie boek
Cytoskelet bestaat uit actine filamenten zorgen ervoor dat de cel kan bewegen,
…
Plasmamembraan
Is een semipermeabel membraan, bestaat uit twee lagen fosfolipiden,
kanaaleiwitten voor exo- en endotransport. Door de proteïne aan de buitenkant
van het plasmamembraan kunnen de cellen aan elkaar ‘hechten’ om samen te
blijven en zo een structuur te vormen.
Kern
Heeft ook een semipermeabel membraan om selectief transport mogelijk te
maken,
In de kern is er ook een nucleolus (1 of meer) waar het erfelijk materiaal ligt en
staat in voor de productie van ribosomen. Plaats is afhankelijk van de
celdifferentiatie.
Chromosomen
Zie pwp
Erfelijke informatie
Dierlijke Cel
Dierkunde (Universiteit Antwerpen)
Dierkunde
Hoofdstuk 1: Inleiding
Wat is een dier we gaan vaker de vraag stellen wat geen dier is, want
dit is makkelijker.
Het leven wordt onderverdeeld in 3 ‘domeinen’ en die zijn opgedeeld in 2
grote groepen.
Groep 1: de eukaryoten ze hebben een volledige celbouw (nl. celkern,
celorganellen,...)
- Domein Eukarya
Regnum(rijk) Protista
Fungi (schimmels)
Plantae (planten)
Animali (dieren)
Groep 2: de prokaryoten onvolledige celbouw
- Domein Eubacteria
- Domein Archaebacteria
Ze zijn allebei bacteriën maar zijn zeer verschillend van elkaar,
daardoor 2 verschillende domeinen. De prokaryoten zijn minder
complex dan de eukaryoten.
Dan heb je nog de virussen, viroïden,… maar die worden niet in een groep
verdeeld omdat het erg moeilijk is.
Fylogenetische bomen laten de evolutionaire verwantschappen zien.
Verwantschappen worden duidelijk gemaakt door een gemeenschappelijke
voorouder.
Cytoskelet = zijn proteïnen die de cel laten bewegen en zorgen voor
stevigheid en een vast structuur.
Prokaryoten hebben geen celkern en celorganellen maar meestal wel een
celwand. De chromatinedraden bewegen los in het cytoplasma.
Prokaryoten: Eubacteria
Zijn meestal unicellulair en soms is er wel een aaneenschakeling van
verschillende bacteriën die dan eventueel wel met het blote oog
waarneembaar is.
Autotroof = dat je voedingstoffen en andere nodige dingen kan opnemen
uit anorganische stoffen
,De eubacteria kunnen foto-autotroof, chemo-autotroof of heterotroof zijn.
, Foto-autotroof = dat je energie kan opnemen via fotosynthese.
Chemo-autotroof = dat je energie kan opnemen via andere chemische
verbindingen die niet afkomstig zijn van levende organisme.
Heterotroof = Dat je voedingstoffen wel moet opnemen via het opnemen
van andere levende organismen.(kunnen eventueel al dood zijn)
De eubacteria zijn meestal saprotroof of parasitair.
Saprotroof = voedingstoffen haalt uit dood organisch materiaal (bv.
Schimmels, paddenstoelen op dood hout(,…)
Parasitair = Ze blijven in leven door een ander levend organisme, dit
veroorzaakt ook schade aan het andere organisme.
Ze zijn beweeglijk of onbeweeglijk
Ze zijn ook ubiquist (ze komen overal voor op aarde)
Hoofdstuk 2: Dierlijke cel
Plasmamembraan = celmembraan
De dierlijke cellen kunnen van elkaar verschillen in functie van welke functie ze
uitvoeren; zenuwcel, spermacel, rode bloedcel,…
De dierlijke cel heeft geen celwand, wat een plantaardige cel wel heeft.
Functie van de verschillende celorganellen zie boek
Cytoskelet bestaat uit actine filamenten zorgen ervoor dat de cel kan bewegen,
…
Plasmamembraan
Is een semipermeabel membraan, bestaat uit twee lagen fosfolipiden,
kanaaleiwitten voor exo- en endotransport. Door de proteïne aan de buitenkant
van het plasmamembraan kunnen de cellen aan elkaar ‘hechten’ om samen te
blijven en zo een structuur te vormen.
Kern
Heeft ook een semipermeabel membraan om selectief transport mogelijk te
maken,
In de kern is er ook een nucleolus (1 of meer) waar het erfelijk materiaal ligt en
staat in voor de productie van ribosomen. Plaats is afhankelijk van de
celdifferentiatie.
Chromosomen
Zie pwp
Erfelijke informatie