Cursus 10
1.Historische context
Opstand en revolutie
In de tweede helft van de 18e eeuw raakte Engeland in conflict met haar dertien koloniën in Noord-
Amerika. Dit leidde tot de Amerikaanse vrijheidsoorlog. Uiteindelijk werd de VS onafhankelijk.
Frankrijk was in de achttiende eeuw een absolutistisch geregeerd land met strenge censuur. Adel en
kerk werden bevoorrecht. Dit leidde tot de start van de Franse Revolutie. Hierin stonden de
Jacobijnen tegenover de Girondijnen. In 1799 greep Napoleon Bonaparte de macht.
Pruikentijd
Er waren in de Republiek drie groeperingen met opvattingen over verdeling van macht en bestuur:
- De stadhouder en zijn aanhang (de Oranjepartij) wilden aan de macht
- Regenten waren tegen stadhouder, wilden macht behouden
- Patriotten tegen stadhouder en regentenheerschappij, voor meer invloed van burgers.
Verwoordden de belangen van emanciperende burgerij.
Aan het einde van de achttiende eeuw viel Frankrijk de Republiek binnen en vestigde de Bataafse
Republiek.
In de republiek was eerst een regentenheerschappij. Ze droegen elegante kleding en pruiken:
pruikentijd. Burgers kritiseerden deze verfransing.
De Industriële Revolutie liet in de Republiek op zich wachten.
2.Culturele context
Filosofie
In de filosofie van Immanuel Kant stonden twee vragen centraal: ‘’Wat kan ik weten?’’ en ‘’Wat moet
ik doen?’’. Kant stelde grenzen aan menselijke kennis. Omdat alle kennis voortkwam uit waarneming,
konden mensen volgens hem geen ware uitspraken doen over zaken als God of de ziel.
Verlichting
De verlichting was een emancipatiebeweging van de burgerij. De basis van deze ‘bevrijding’ was het
zelfstandig kritisch denken (rationeel). Iedereen moet volgens Justus van Effen zijn eigen rede als
basis voor zijn gedrag nemen.
Men ging onderwijs en het verspreiden van kennis beschouwen als belangrijke middelen tegen
vooroordelen. maatschappij tot nut van ’t Algemeen zorgde voor het opzetten van scholen en
bibliotheken en het uitgeven van goedkopere boeken.
Verlichtingsfilosofen pleitten voor verdraagzaamheid en godsdienstvrijheid. Ze hadden kritiek op het
absolutisme. Montesquieu bepleitte een scheiding der macht: trias politica uitvoerende macht
(vorst), een wetgevende macht (volksvertegenwoordiging) en rechterlijke macht.
Jean-Jacques Rousseau meende dat de mens vervreemd was van zichzelf en door de maatschappij
was misvormd. Hij maakte opvoeding tot een belangrijk verlichtingsthema.
Verlichtingsfilosofen en -schrijvers maakten in hun teksten gebruik van satire: spottende teksten die
belerend en kritisch zijn bedoeld.
Door de verlichting werd de burgerij een bewuste sociale klasse die politieke verandering wilde. Ook
1.Historische context
Opstand en revolutie
In de tweede helft van de 18e eeuw raakte Engeland in conflict met haar dertien koloniën in Noord-
Amerika. Dit leidde tot de Amerikaanse vrijheidsoorlog. Uiteindelijk werd de VS onafhankelijk.
Frankrijk was in de achttiende eeuw een absolutistisch geregeerd land met strenge censuur. Adel en
kerk werden bevoorrecht. Dit leidde tot de start van de Franse Revolutie. Hierin stonden de
Jacobijnen tegenover de Girondijnen. In 1799 greep Napoleon Bonaparte de macht.
Pruikentijd
Er waren in de Republiek drie groeperingen met opvattingen over verdeling van macht en bestuur:
- De stadhouder en zijn aanhang (de Oranjepartij) wilden aan de macht
- Regenten waren tegen stadhouder, wilden macht behouden
- Patriotten tegen stadhouder en regentenheerschappij, voor meer invloed van burgers.
Verwoordden de belangen van emanciperende burgerij.
Aan het einde van de achttiende eeuw viel Frankrijk de Republiek binnen en vestigde de Bataafse
Republiek.
In de republiek was eerst een regentenheerschappij. Ze droegen elegante kleding en pruiken:
pruikentijd. Burgers kritiseerden deze verfransing.
De Industriële Revolutie liet in de Republiek op zich wachten.
2.Culturele context
Filosofie
In de filosofie van Immanuel Kant stonden twee vragen centraal: ‘’Wat kan ik weten?’’ en ‘’Wat moet
ik doen?’’. Kant stelde grenzen aan menselijke kennis. Omdat alle kennis voortkwam uit waarneming,
konden mensen volgens hem geen ware uitspraken doen over zaken als God of de ziel.
Verlichting
De verlichting was een emancipatiebeweging van de burgerij. De basis van deze ‘bevrijding’ was het
zelfstandig kritisch denken (rationeel). Iedereen moet volgens Justus van Effen zijn eigen rede als
basis voor zijn gedrag nemen.
Men ging onderwijs en het verspreiden van kennis beschouwen als belangrijke middelen tegen
vooroordelen. maatschappij tot nut van ’t Algemeen zorgde voor het opzetten van scholen en
bibliotheken en het uitgeven van goedkopere boeken.
Verlichtingsfilosofen pleitten voor verdraagzaamheid en godsdienstvrijheid. Ze hadden kritiek op het
absolutisme. Montesquieu bepleitte een scheiding der macht: trias politica uitvoerende macht
(vorst), een wetgevende macht (volksvertegenwoordiging) en rechterlijke macht.
Jean-Jacques Rousseau meende dat de mens vervreemd was van zichzelf en door de maatschappij
was misvormd. Hij maakte opvoeding tot een belangrijk verlichtingsthema.
Verlichtingsfilosofen en -schrijvers maakten in hun teksten gebruik van satire: spottende teksten die
belerend en kritisch zijn bedoeld.
Door de verlichting werd de burgerij een bewuste sociale klasse die politieke verandering wilde. Ook