Biologische grondslagen: Neuropsychologie en psychofarmacologie
Thema 1: Introductie
Leerdoelen:
- Belangrijke bijdragen aan de ontwikkeling van de hedendaagse neuropsychologie
omschrijven
- Belangrijke begrippen uit de neuropsychologie uitleggen aan de hand van een
voorbeeld
- Het wetenschappelijk gebied van de neuropsychologie en de neuropsychologische
praktijk omschrijven
- Uitleg geven over vormen van herstel en behandeling binnen de neuropsychologie
- Uitleg geven over de opbouw van neuronen, de anatomie en de functionele
kenmerken van het menselijk brein
- De kenmerken, voordelen en nadelen van de verschillende
beeldvormingstechnieken toelichten.
1.1 Historische mijlpalen
Inleiding
Neuropsychologie is het wetenschapsgebied waarin samenhang tussen gedrag en werking
van de hersenen wordt bestudeerd. Denkprocessen worden aangeduid als cognitieve
functies. Deze maken het mogelijk om informatie uit de wereld te verwerken, begrijpen en
erop te reageren.
Het heeft overlap met het vakgebied van cognitieve neurowetenschappen. Anders dan
binnen neuropsychologie ligt de nadruk daarbij meer op het onderzoeken van cognitieve
functies in gezonde hersenen en wordt daarbij ook dierexperimenteel onderzoek verricht.
Neuropsychologie is gericht op onderzoeken van relatie tussen neurale structuren of
processen en cognitieve functies, emoties of waarneembaar gedrag.
Historisch perspectief
Het idee dat hersenen een rol spelen bij mentale functies stamt uit de klassieke oudheid:
- Hippocrates (4e eeuw v.c.) hield als eerste hersenen verantwoordelijk voor het
intellect, de zintuigen, kennis en emoties. Dit was revolutionair, omdat het idee toen
nog bestond dat (afwijkend) gedrag ontstond door bovennatuurlijke krachten.
- Aristoteles (3e eeuw v.c.) beweerde dat ‘de zetel van de ziel’ zich in het hart bevond
en dat hersenen een orgaan waren met weinig belang.
- Herophilus (4e eeuw v.c) verrichte voor het eerst anatomisch onderzoek. Hij zag met
vocht gevulde holtes in de hersenen (ventrikels) en beredeneerde dat de
waarneming, het begrijpen en het geheugen zich hierin moesten bevinden, die hij
‘cellen’ noemde. Dit bleef tot de 18e eeuw een gangbare theorie.
Deze wetenschappers zagen de hersenen als één algemeen systeem van
informatieverwerking.
- Descartes (1596-1650) formuleerde een dualistisch standpunt waarbij de ratio
gescheiden bestaat uit het lichaam. Hij zag de geest als een ongedeelde en
immateriële eenheid, maar dat er wel een specifieke plek in de hersenen bestond: de
pijnappelklier (epifyse) midden tussen de twee hersenhelften in.
1
,Lokalisatie en functiedifferentiatie
Gall zorgde voor een grote stap in de differentiatie van mentale functies en lokalisatie in de
hersenen. Centraal in zijn idee stond dat:
- De mens bezit verschillende mentale functies die onafhankelijk van elkaar terug te
voeren zijn op specifieke, zelfstandig functionerende delen, die zich aan de
buitenzijde van de hersenen (de cortex) bevinden.
- Aan de hand van uitstulpingen (knobbels) op de schedels was volgens Gall af te
lezen hoe goed een bepaalde functie ontwikkeld was (term wiskundeknobbel).
Een van de bekendste gevalsbeschrijvingen is van Phineas Gage. Dit geval is exemplarisch
geweest voor de rol van frontaalkwab in gedragsinhibitie en sociale interactie.
Wernicke & Broca
In 1861 presenteerde Broca een patiënt die het vermogen tot spreken vrijwel volledig was
verloren; hij vond geen aanwijzingen voor andere functiestoornissen. Zo ontstond het gebied
van Broca: Het gebied in de linker frontaalkwab dat belangrijk bleek bij spreken.
Hierna onderzocht Wernicke verschillende patiënten met taalstoornissen na een
hersenbeschadiging. Hij onderzocht een patiënt met beschadiging aan de linker
temporaalkwab die vloeiend kon spreken, maar de woorden die hij sprak of hoorde kon hij
niet begrijpen. Dit werd dan ook het gebied van Wernicke genoemd: Het gebied in de linker
temporaalkwab dat van belang bleek bij begrijpen van woorden.
§ Broca: linker frontaalkwab, spreken van taal
§ Wernicke: Linker temporaalkwab, begrijpen van taal
Daarnaast ontdekte Wernicke dat er niet alleen gebieden zijn voor spreken en begrijpen,
maar dat deze ook onderling met elkaar verbonden zijn en schade hieraan kan leiden tot
specifieke functiestoornissen.
§ Hij voorspelde dat na beschadiging van verbindingsbanen tussen gebied van
Broca en gebied van Wernicke een specifiek syndroom zou ontstaan waarbij en
patiënt wel zou kunnen spreken en begrijpen, maar de woorden niet kan
nazeggen: conductie afasie.
Heinrich Lissauer
- Ontwikkelde een model voor het onderzoeken van stoornissen in object waarneming:
visuele agnosie. 80-jarige patiënt die plotseling geen objecten meer kon herkennen,
maar wel kon zien en natekenen. Hij beschreef dat het proces van objectherkenning
in twee fasen verloopt:
a. Apperceptie: Structuur en kenmerken van object worden waargenomen en ontleed.
Een verstoring hierin zorgt voor onvermogen om afzonderlijke elementen
samen te voegen tot een geheel: apperceptieve agnosie.
b. Associatie: de kenmerken worden gekoppeld aan kennis- of betekenisinformatie.
Een verstoring hierin herkennen niet wat ze hebben nagetekend, er vindt geen
koppeling van betekenisinformatie plaats: associatieve agnosie.
Overige onderzoekers
- Hughlings-Jackson: Gaf aan dat schade op een specifieke locatie in de hersenen kan
leiden tot een functiestoornis, maar dat dit niet automatisch betekent dat de functie
zelf zich ook op die plaats bevindt.
- Goldstein: Onderzocht patiënten die hersenbeschadiging opliepen na WO I. Hij pleitte
voor een holistische kijk op het functioneren van de hersenen. Daardoor kunnen
mensen heel verschillend omgaan met gevolgen van de hersenbeschadiging in het
dagelijkse leven en dat dit slechts deels afhankelijk is van de locatie of ernst van de
beschadiging.
Ontwikkeling van de Experimentele psychologie
Wilhelm Wundt wordt gezien als de grondlegger van de experimentele psychologie. De
experimenten waren vooral gericht op waarneming, maar ook op gedachten, bewustzijn en
gevoelens. Hij onderzocht uitsluitend gezonde proefpersonen die goed in staat moesten zijn
om hun subjectieve ervaringen te beschrijven. Naast gestandaardiseerde beschrijvingen van
2
,subjectieve belevingen kwam in de 19e eeuw ook het onderzoek met behulp van
kwantitatieve metingen van cognitieve functies op.
Donders beargumenteerde dat verschillen in reactietijden tussen verschillende taakcondities
informatie geven over cognitieve functies. De systematische en kwantitatieve vergelijking
van verschillende taakcondities wordt de substractiemethode genoemd.
Het meten van individuele verschillen
Aan het einde van de 19e eeuw begon de ontwikkeling van psychometrie onder invloed van
het werk van Galton. Hij was geïntrigeerd door verschillen tussen mensen en vroeg zich af in
hoeverre deze verschillen in vaardigheden aangeboren zijn. Hij deed onderzoek en
introduceerde begrippen als correlatie, regressie en normaalverdeling. Galton vergeleek
prestaties van een individu met die van een vergelijkingsgroep die representatief was voor
de hele populatie. Zijn werk was het begin van de ontwikkeling van psychometrische tests om
verschillen objectief te meten.
Binet ontwikkelde de eerste intelligentietest als alternatieve manier om naar individuele
verschillen te kijken. De Binet-test werd gebruikt om het ontwikkelingsniveau van kinderen
vast te stellen.
Moderne klinische neuropsychologie (Na WO II)
Functionele theorie van Luria
Het model van Luria is een voorbeeld waarin holistische
en lokalisatietheorieën werden geïntegreerd tot één
globale functionele theorie. In deze benadering zijn alle
gebieden betrokken bij 3 basisfuncties (aangeduid als
‘units’ die met elkaar interacteren):
1. Subcorticale hersengebieden (waaronder
hersenstam)
- Regulatie van arousal- en aandachtsprocessen
(activatie)
2. Posterieure hersengebieden
- Verwerken van informatie die via zintuigen
binnenkomt (input)
3. Anterieure hersengebieden
- Planning en organisatie van het handelen (output)
Luria stelt dat informatie binnen elke unit in de hersenen
wordt verwerkt op drie hiërarchisch georganiseerde
zones: primair, secundair en tertiair.
Voor de input unit (posterieure hersengebieden)
betekent dit bijv. dat informatie via de ogen terechtkomt
in de primaire visuele cortex en deze info hierna in de
secundaire zonde verder wordt geanalyseerd. In de
tertiaire zone wordt het geïntegreerd met informatie vanuit
andere zintuigen.
Daarnaast onderscheidt Luria nog een derde globale
indeling: gedrag kan worden gemoduleerd door talige
processen in de linkerhersenhelft, of in niet-talige gebieden
in de rechterhersenhelft.
In het model van Luria zijn lokalisatie en holisme als het
ware in balans. Zijn model is niet voor alle units en zones
uitgewerkt en de strikte scheiding tussen de linker- en
rechterhersenhelft blijken achterhaald.
3
, Gedragsneurologie van Geschwind
Hij stelde dat er in de hersenen functionele centra zijn die met elkaar verbonden zijn. Het
verbreken van die verbindingen (disconnecties) leiden tot specifieke uitvalsverschijnselen.
- Enkelvoudige dissociatie: Een patiënt met een laesie op plaats X en stoornis op taak A,
maar niet op taak B.
- Dubbele dissociatie: Een patiënt met laesie op plaats Y wordt precies het
tegenovergestelde gevonden: geen stoornis op taak A, maar wel op taak B.
§ Het principe van dubbele dissociatie vormt een krachtig methodologisch
argument voor differentiatie van functies.
De ontwikkeling van neuropsychologische tests
Vanaf de twintigste eeuw ontstond er behoefte aan meer objectieve en systematische
onderzoeksmethoden.
- Luria combineerde observaties met experimentele methoden om cognitieve functies
te begrijpen.
- Benton zijn werk droeg bij aan het ontstaan van gestandaardiseerde
meetmethoden waarmee prestaties van patiënten konden worden vergeleken met
die van gezonde personen (normgroepen).
- Milner haar onderzoek met de beroemde patiënt Henry Molaison (H.M.), die na een
operatie aan de temporale kwab geheugenverlies ontwikkelde, leidde tot inzicht in de
rol van de hippocampus en temporale kwab bij geheugen.
- Kaplan en Goodglass ontwikkelden verschillende tests, voor o.a. taal en later
voor executieve functies. Zij legden de nadruk op kwalitatieve analyses van
testprestaties om inzicht te krijgen in onderliggende cognitieve processen. Deze
benadering werd bekend als de Boston Approach.
- Stuss droeg later bij aan het onderzoek naar executieve functies en de rol van
de prefrontale cortex. Zij liet zien dat schade hieraan kan leiden tot problemen met
plannen, initiatief nemen en doelgericht gedrag.
Theorievorming door gevalsstudie
In het Verenigd Koninkrijk ontstond de klinische neuropsychologie vanuit gevalsstudies:
nauwkeurige beschrijvingen van individuele patiënten met hersenletsel.
- Zangwill benadrukte het belang van het begrijpen van de dagelijkse gevolgen van
hersenbeschadiging voor patiënten en richtte zich op revalidatie. Hij zag NPO als een
middel om patiënten beter te helpen functioneren in het dagelijks leven. Focus op
individu i.p.v. groepsgemiddelden.
- Marshall zette deze lijn voort en legde samen met Elizabeth Warrington de basis voor
de cognitieve neuropsychologie, waarin het doel was om mentale processen en
hun neuroanatomische basis te begrijpen. Warrington deed veel onderzoek
naar geheugensystemen en ontwikkelde tests die nog steeds veel worden gebruikt.
Ze maakte onderscheid tussen verschillende soorten geheugen.
- Wilson speelde een grote rol in het toepassen van cognitieve theorieën in de
revalidatiepraktijk.
Beeldvorming en netwerken
Door nieuwe beeldvormingstechnieken konden er voor eerst gedetailleerde beelden van
hersenstructuren gemaakt worden en precies vaststellen waar een letsel zich bevond.
De combinatie van neuropsychologische tests en beeldvormende technieken maakte het
mogelijk om cognitieve stoornissen te koppelen aan specifieke hersengebieden en
netwerken.
Betto Deelman
Deelman deed onderzoek naar mensen met epilepsie, maar richtte de focus meer op de
temporaalkwab, de taal en het geheugen. Het geheugen is een centraal thema in zijn werk
gebleven. Ook deed hij onderzoek naar de effecten van traumatisch hersenletsel op
aandacht en geheugen. In een latere fase richtte hij zich op veroudering en het geheugen.
4
Thema 1: Introductie
Leerdoelen:
- Belangrijke bijdragen aan de ontwikkeling van de hedendaagse neuropsychologie
omschrijven
- Belangrijke begrippen uit de neuropsychologie uitleggen aan de hand van een
voorbeeld
- Het wetenschappelijk gebied van de neuropsychologie en de neuropsychologische
praktijk omschrijven
- Uitleg geven over vormen van herstel en behandeling binnen de neuropsychologie
- Uitleg geven over de opbouw van neuronen, de anatomie en de functionele
kenmerken van het menselijk brein
- De kenmerken, voordelen en nadelen van de verschillende
beeldvormingstechnieken toelichten.
1.1 Historische mijlpalen
Inleiding
Neuropsychologie is het wetenschapsgebied waarin samenhang tussen gedrag en werking
van de hersenen wordt bestudeerd. Denkprocessen worden aangeduid als cognitieve
functies. Deze maken het mogelijk om informatie uit de wereld te verwerken, begrijpen en
erop te reageren.
Het heeft overlap met het vakgebied van cognitieve neurowetenschappen. Anders dan
binnen neuropsychologie ligt de nadruk daarbij meer op het onderzoeken van cognitieve
functies in gezonde hersenen en wordt daarbij ook dierexperimenteel onderzoek verricht.
Neuropsychologie is gericht op onderzoeken van relatie tussen neurale structuren of
processen en cognitieve functies, emoties of waarneembaar gedrag.
Historisch perspectief
Het idee dat hersenen een rol spelen bij mentale functies stamt uit de klassieke oudheid:
- Hippocrates (4e eeuw v.c.) hield als eerste hersenen verantwoordelijk voor het
intellect, de zintuigen, kennis en emoties. Dit was revolutionair, omdat het idee toen
nog bestond dat (afwijkend) gedrag ontstond door bovennatuurlijke krachten.
- Aristoteles (3e eeuw v.c.) beweerde dat ‘de zetel van de ziel’ zich in het hart bevond
en dat hersenen een orgaan waren met weinig belang.
- Herophilus (4e eeuw v.c) verrichte voor het eerst anatomisch onderzoek. Hij zag met
vocht gevulde holtes in de hersenen (ventrikels) en beredeneerde dat de
waarneming, het begrijpen en het geheugen zich hierin moesten bevinden, die hij
‘cellen’ noemde. Dit bleef tot de 18e eeuw een gangbare theorie.
Deze wetenschappers zagen de hersenen als één algemeen systeem van
informatieverwerking.
- Descartes (1596-1650) formuleerde een dualistisch standpunt waarbij de ratio
gescheiden bestaat uit het lichaam. Hij zag de geest als een ongedeelde en
immateriële eenheid, maar dat er wel een specifieke plek in de hersenen bestond: de
pijnappelklier (epifyse) midden tussen de twee hersenhelften in.
1
,Lokalisatie en functiedifferentiatie
Gall zorgde voor een grote stap in de differentiatie van mentale functies en lokalisatie in de
hersenen. Centraal in zijn idee stond dat:
- De mens bezit verschillende mentale functies die onafhankelijk van elkaar terug te
voeren zijn op specifieke, zelfstandig functionerende delen, die zich aan de
buitenzijde van de hersenen (de cortex) bevinden.
- Aan de hand van uitstulpingen (knobbels) op de schedels was volgens Gall af te
lezen hoe goed een bepaalde functie ontwikkeld was (term wiskundeknobbel).
Een van de bekendste gevalsbeschrijvingen is van Phineas Gage. Dit geval is exemplarisch
geweest voor de rol van frontaalkwab in gedragsinhibitie en sociale interactie.
Wernicke & Broca
In 1861 presenteerde Broca een patiënt die het vermogen tot spreken vrijwel volledig was
verloren; hij vond geen aanwijzingen voor andere functiestoornissen. Zo ontstond het gebied
van Broca: Het gebied in de linker frontaalkwab dat belangrijk bleek bij spreken.
Hierna onderzocht Wernicke verschillende patiënten met taalstoornissen na een
hersenbeschadiging. Hij onderzocht een patiënt met beschadiging aan de linker
temporaalkwab die vloeiend kon spreken, maar de woorden die hij sprak of hoorde kon hij
niet begrijpen. Dit werd dan ook het gebied van Wernicke genoemd: Het gebied in de linker
temporaalkwab dat van belang bleek bij begrijpen van woorden.
§ Broca: linker frontaalkwab, spreken van taal
§ Wernicke: Linker temporaalkwab, begrijpen van taal
Daarnaast ontdekte Wernicke dat er niet alleen gebieden zijn voor spreken en begrijpen,
maar dat deze ook onderling met elkaar verbonden zijn en schade hieraan kan leiden tot
specifieke functiestoornissen.
§ Hij voorspelde dat na beschadiging van verbindingsbanen tussen gebied van
Broca en gebied van Wernicke een specifiek syndroom zou ontstaan waarbij en
patiënt wel zou kunnen spreken en begrijpen, maar de woorden niet kan
nazeggen: conductie afasie.
Heinrich Lissauer
- Ontwikkelde een model voor het onderzoeken van stoornissen in object waarneming:
visuele agnosie. 80-jarige patiënt die plotseling geen objecten meer kon herkennen,
maar wel kon zien en natekenen. Hij beschreef dat het proces van objectherkenning
in twee fasen verloopt:
a. Apperceptie: Structuur en kenmerken van object worden waargenomen en ontleed.
Een verstoring hierin zorgt voor onvermogen om afzonderlijke elementen
samen te voegen tot een geheel: apperceptieve agnosie.
b. Associatie: de kenmerken worden gekoppeld aan kennis- of betekenisinformatie.
Een verstoring hierin herkennen niet wat ze hebben nagetekend, er vindt geen
koppeling van betekenisinformatie plaats: associatieve agnosie.
Overige onderzoekers
- Hughlings-Jackson: Gaf aan dat schade op een specifieke locatie in de hersenen kan
leiden tot een functiestoornis, maar dat dit niet automatisch betekent dat de functie
zelf zich ook op die plaats bevindt.
- Goldstein: Onderzocht patiënten die hersenbeschadiging opliepen na WO I. Hij pleitte
voor een holistische kijk op het functioneren van de hersenen. Daardoor kunnen
mensen heel verschillend omgaan met gevolgen van de hersenbeschadiging in het
dagelijkse leven en dat dit slechts deels afhankelijk is van de locatie of ernst van de
beschadiging.
Ontwikkeling van de Experimentele psychologie
Wilhelm Wundt wordt gezien als de grondlegger van de experimentele psychologie. De
experimenten waren vooral gericht op waarneming, maar ook op gedachten, bewustzijn en
gevoelens. Hij onderzocht uitsluitend gezonde proefpersonen die goed in staat moesten zijn
om hun subjectieve ervaringen te beschrijven. Naast gestandaardiseerde beschrijvingen van
2
,subjectieve belevingen kwam in de 19e eeuw ook het onderzoek met behulp van
kwantitatieve metingen van cognitieve functies op.
Donders beargumenteerde dat verschillen in reactietijden tussen verschillende taakcondities
informatie geven over cognitieve functies. De systematische en kwantitatieve vergelijking
van verschillende taakcondities wordt de substractiemethode genoemd.
Het meten van individuele verschillen
Aan het einde van de 19e eeuw begon de ontwikkeling van psychometrie onder invloed van
het werk van Galton. Hij was geïntrigeerd door verschillen tussen mensen en vroeg zich af in
hoeverre deze verschillen in vaardigheden aangeboren zijn. Hij deed onderzoek en
introduceerde begrippen als correlatie, regressie en normaalverdeling. Galton vergeleek
prestaties van een individu met die van een vergelijkingsgroep die representatief was voor
de hele populatie. Zijn werk was het begin van de ontwikkeling van psychometrische tests om
verschillen objectief te meten.
Binet ontwikkelde de eerste intelligentietest als alternatieve manier om naar individuele
verschillen te kijken. De Binet-test werd gebruikt om het ontwikkelingsniveau van kinderen
vast te stellen.
Moderne klinische neuropsychologie (Na WO II)
Functionele theorie van Luria
Het model van Luria is een voorbeeld waarin holistische
en lokalisatietheorieën werden geïntegreerd tot één
globale functionele theorie. In deze benadering zijn alle
gebieden betrokken bij 3 basisfuncties (aangeduid als
‘units’ die met elkaar interacteren):
1. Subcorticale hersengebieden (waaronder
hersenstam)
- Regulatie van arousal- en aandachtsprocessen
(activatie)
2. Posterieure hersengebieden
- Verwerken van informatie die via zintuigen
binnenkomt (input)
3. Anterieure hersengebieden
- Planning en organisatie van het handelen (output)
Luria stelt dat informatie binnen elke unit in de hersenen
wordt verwerkt op drie hiërarchisch georganiseerde
zones: primair, secundair en tertiair.
Voor de input unit (posterieure hersengebieden)
betekent dit bijv. dat informatie via de ogen terechtkomt
in de primaire visuele cortex en deze info hierna in de
secundaire zonde verder wordt geanalyseerd. In de
tertiaire zone wordt het geïntegreerd met informatie vanuit
andere zintuigen.
Daarnaast onderscheidt Luria nog een derde globale
indeling: gedrag kan worden gemoduleerd door talige
processen in de linkerhersenhelft, of in niet-talige gebieden
in de rechterhersenhelft.
In het model van Luria zijn lokalisatie en holisme als het
ware in balans. Zijn model is niet voor alle units en zones
uitgewerkt en de strikte scheiding tussen de linker- en
rechterhersenhelft blijken achterhaald.
3
, Gedragsneurologie van Geschwind
Hij stelde dat er in de hersenen functionele centra zijn die met elkaar verbonden zijn. Het
verbreken van die verbindingen (disconnecties) leiden tot specifieke uitvalsverschijnselen.
- Enkelvoudige dissociatie: Een patiënt met een laesie op plaats X en stoornis op taak A,
maar niet op taak B.
- Dubbele dissociatie: Een patiënt met laesie op plaats Y wordt precies het
tegenovergestelde gevonden: geen stoornis op taak A, maar wel op taak B.
§ Het principe van dubbele dissociatie vormt een krachtig methodologisch
argument voor differentiatie van functies.
De ontwikkeling van neuropsychologische tests
Vanaf de twintigste eeuw ontstond er behoefte aan meer objectieve en systematische
onderzoeksmethoden.
- Luria combineerde observaties met experimentele methoden om cognitieve functies
te begrijpen.
- Benton zijn werk droeg bij aan het ontstaan van gestandaardiseerde
meetmethoden waarmee prestaties van patiënten konden worden vergeleken met
die van gezonde personen (normgroepen).
- Milner haar onderzoek met de beroemde patiënt Henry Molaison (H.M.), die na een
operatie aan de temporale kwab geheugenverlies ontwikkelde, leidde tot inzicht in de
rol van de hippocampus en temporale kwab bij geheugen.
- Kaplan en Goodglass ontwikkelden verschillende tests, voor o.a. taal en later
voor executieve functies. Zij legden de nadruk op kwalitatieve analyses van
testprestaties om inzicht te krijgen in onderliggende cognitieve processen. Deze
benadering werd bekend als de Boston Approach.
- Stuss droeg later bij aan het onderzoek naar executieve functies en de rol van
de prefrontale cortex. Zij liet zien dat schade hieraan kan leiden tot problemen met
plannen, initiatief nemen en doelgericht gedrag.
Theorievorming door gevalsstudie
In het Verenigd Koninkrijk ontstond de klinische neuropsychologie vanuit gevalsstudies:
nauwkeurige beschrijvingen van individuele patiënten met hersenletsel.
- Zangwill benadrukte het belang van het begrijpen van de dagelijkse gevolgen van
hersenbeschadiging voor patiënten en richtte zich op revalidatie. Hij zag NPO als een
middel om patiënten beter te helpen functioneren in het dagelijks leven. Focus op
individu i.p.v. groepsgemiddelden.
- Marshall zette deze lijn voort en legde samen met Elizabeth Warrington de basis voor
de cognitieve neuropsychologie, waarin het doel was om mentale processen en
hun neuroanatomische basis te begrijpen. Warrington deed veel onderzoek
naar geheugensystemen en ontwikkelde tests die nog steeds veel worden gebruikt.
Ze maakte onderscheid tussen verschillende soorten geheugen.
- Wilson speelde een grote rol in het toepassen van cognitieve theorieën in de
revalidatiepraktijk.
Beeldvorming en netwerken
Door nieuwe beeldvormingstechnieken konden er voor eerst gedetailleerde beelden van
hersenstructuren gemaakt worden en precies vaststellen waar een letsel zich bevond.
De combinatie van neuropsychologische tests en beeldvormende technieken maakte het
mogelijk om cognitieve stoornissen te koppelen aan specifieke hersengebieden en
netwerken.
Betto Deelman
Deelman deed onderzoek naar mensen met epilepsie, maar richtte de focus meer op de
temporaalkwab, de taal en het geheugen. Het geheugen is een centraal thema in zijn werk
gebleven. Ook deed hij onderzoek naar de effecten van traumatisch hersenletsel op
aandacht en geheugen. In een latere fase richtte hij zich op veroudering en het geheugen.
4