100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Baby’s, peuters en kleuters: Ontwikkeling, opvoeding en onderzoek - volledige samenvatting + hoorcolleges aantekeningen UvA

Rating
-
Sold
1
Pages
76
Uploaded on
07-12-2025
Written in
2025/2026

Volledige samenvatting van alle literatuur en aantekeningen van hoorcolleges. Geschreven in 2025/2026. Het vak heette voorheen "Baby tot Kleuter Onderzoek" (2023/2024), en nu "Baby’s, peuters en kleuters: Ontwikkeling, opvoeding en onderzoek" (2025/2026). Literatuur: College 1: Introductie Bornstein, M. H., Arterberry, M. E., & Lamb, M. E. (2014). Methods of Research in Infancy. In M. H. Bornstein, M. E., Arterberry, & M. E. Lamb (Eds.), Development in Infancy. A contempo- rary Introduction (page 50-78). New York, NY: Psychology Press. Olson, T. L., Roggman, L. A., & Innocenti, M. S. (2020). Developmental research methods with in- fants & young children. In: Benson, J. B. (Ed.), Encyclopedia of Infant and Early Childhood Development, 2nd edition. vol. 1, Elsevier, pp. 457–466. College 2: Ontwikkelingsondersteuning van prematuur geboren kinderen Flierman, M., Möller, E. L., Engelbert, R. H., van Kaam, A. H., Bossen, D., & Jeukens-Visser, M. (2024). Feasibility of a Dutch post-discharge parenting intervention (TOP program) for moderate preterm born infants. Early Human Development, 106124. Jeukens‐Visser, M., Koldewijn, K., van Wassenaer‐Leemhuis, A. G., Flierman, M., Nollet, F., & Wolf, M. J. (2021). Development and nationwide implementation of a postdischarge responsive parenting intervention program for very preterm born children: The TOP program. Infant Mental Health Journal, 42(3), 423-437. Provasi, J. (2019). Parent-preterm infant interaction. In: G. Apter, E. Devouche, & M. Gratier (Eds.), Early Interaction and Developmental Psychopathology: Volume I: Infancy (pp. 123-149). Cham, Switzerland: Springer Nature. Roze, E., Jeukens-Visser, M., Flierman, M., & Leemhuis, A. (2023). Het TOP-programma voor prematuren. Een evidence-based interventie ter preventie van ontwikkelingsproblemen. Praktische Pediatrie, 4, 71-76. College 3: Psychofysiologisch onderzoek naar emoties bij jonge kinderen de Vente, W., Majdandžić, M., & Bögels, S. M. (2020). Intergenerational transmission of anxiety: linking parental anxiety to infant autonomic hyperarousal and fearful temperament. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 61(11), .) Lench, H. C., Flores, S. A., & Bench, S. W. (2011). Discrete emotions predict changes in cognition, judgment, experience, behavior, and physiology: a meta-analysis of experimental emotion elici- tations. Psychological Bulletin, 137(5), 834.). Nikolić, M., de Vente, W., Colonnesi, C., & Bögels, S. M. (2016). Autonomic arousal in children of parents with and without Social Anxiety Disorder: A high-risk study. Journal of Child Psychol- ogy and Psychiatry, 57(9), . Toates, F. (2011). Biological psychology (3rd Ed.). Pearson Education Limited. Harlow, England. Hoofdstuk 3, blz 73-77, autonomic nervous system t/m the effectors of the system. Hoofdstuk 12, blz 312-313 en blz 326-329. College 4: Emotionele expressies tijdens sociale interacties Colonnesi, C., Nikolić, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2017). Social anxiety symptoms in young children: Investigating the interplay of theory of mind and expressions of shyness. Journal of Abnormal Child Psychology, 45(5), 997-1011. Colonnesi, C., Zijlstra, B. J., van der Zande, A., & Bögels, S. M. (2012). Coordination of gaze, facial expressions and vocalizations of early infant communication with mother and father. Infant Be- havior and Development, 35(3), 523-532. Colonnesi, C., Salvadori, E. A., Oort, F. J., & Messinger, D. S. (2024). Not too shy to point! Explor- ing the relationship between shyness and pointing in the second year. Infancy, 29(5), 693-712. Stockdale, L. A., Porter, C. L., Coyne, S. M., Essig, L. W., Booth, M., Keenan‐Kroff, S., & Schvaneveldt, E. (2020). Infants’ response to a mobile phone modified still‐face paradigm: Links to maternal behaviors and beliefs regarding technoference. Infancy, 25(5), 571-592. College 5: Het meten van temperament en opvoedingsgedrag bij jonge kinderen Gartstein, M.A., Putnam, S.P., Aron, E.N. & Rothbart, M.K. (2016). Temperament and Personality. In S. Maltzman (ed). The Oxford Handbook of Treatment Processes and Outcomes in Psychology. Oxford. pp. 1-23. Majdandžić, M., De Vente, W., & Bögels, S. M. (2016). Challenging parenting behavior from infancy to toddlerhood: Etiology, measurement, and differences between fathers and mothers. Infancy, 21, 1-30. McCormick, M. P., O’Connor, E. E., Cappella, E., & McClowry, S. G. (2015). Getting a good start in school: Effects of INSIGHTS on children with high maintenance temperaments. Early Child- hood Research Quarterly, 30(A), 128-139. College 6: Sensitiviteit en mind-mindedness (deel 1) & Voorspellers van welbevinden in de context van gastouderopvang en kinderdagverblijf (deel 2) (Deel 1) Ainsworth, M. (1969). Maternal Sensitivity Scales. The Baltimore Longitudinal Project. Voor college p. 1–5 (tot Scale 2). Colonnesi, C., Zeegers, M. A., Majdandžić, M., van Steensel, F. J., & Bögels, S. M. (2019). Fathers’ and mothers’ early mind-mindedness predicts social competence and behavior problems in childhood. Journal of Abnormal Child Psychology, 47(9), . Larkin, F., Oostenbroek, J., Lee, Y., Hayward, E., Fernandez, A., Wang, Y., ... & Meins, E. (2024). A smartphone app effectively facilitates mothers' mind‐mindedness: A randomized controlled trial. Child Development, 95(3), 831-844. Meins, E., & Fernyhough, C. (2015). Mind-mindedness coding manual, Version 2.2. Unpublished manuscript. University of York, York, UK. Voor college: p. 3-13. (Deel 2) Fukkink, R. (2021). Exploring Children’s Well-being in Daycare: How do Children Feel all Day. Eu- ropean Early Childhood Education Research Journal, 30(5), 730-744. Rosanne M.V. Sluiter, Minne Fekkes & Ruben G. Fukkink (2023). Comparing center-based with home-based childcare: type of care moderates the association between process quality and child functioning. Early Childhood Research Quarterly, 62, 102-114.

Show more Read less
Institution
Course











Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Written for

Institution
Study
Course

Document information

Uploaded on
December 7, 2025
Number of pages
76
Written in
2025/2026
Type
Summary

Subjects

Content preview

Samenvatting Baby, Peuters en Kleuters: Ontwikkeling, Opvoeding en Onderzoek

Week 1

Bornstein et al. (2014). Methods of Research in Infancy.

Onderzoek in de vroege kindertijd houdt zich grotendeels bezig met het begrijpen van de functie van
verschillende hersenstructuren (bijv. de visuele of auditieve cortex) op verschillende momenten in het
vroege leven en met hun functies (bijv. visuele of auditieve waarneming).

Waarom wordt er onderzoek gedaan bij jonge kinderen?
 Concept van de baby als persoon (was vroeger minder belangrijk dan nu)
 Kernmoment van de ontwikkeling: taalontwikkeling, gehechtheid
 Snelheid van de ontwikkeling: snelste ontwikkelingsmoment
 Kans om vroeg probleem te kunnen ontdekken en interventie te beginnen

Twee manieren om dit te onderzoeken:
 Longitudinale studies = herhaalde metingen van dezelfde kinderen in de tijd. Dit is een
belangrijke methode om de ontwikkeling van kinderen te onderzoeken.
o Een veelgebruikte procedure in deze studies is habituatie = het herhaaldelijk tonen
van eenzelfde stimulus en het volgen van het kijken van de kinderen naar deze
stimulus. Het idee hierbij is dat kinderen minder aandachtig kijken naar de stimulus
als ze het herkennen van eerder. Habituatie zou op deze manier een kenmerk zijn van
informatieverwerking.
o Voordelen longitudinaal onderzoek: je kunt stabiliteit en continuïteit meten.
 Stabiliteit = de consistentie in de tijd van individuen in een groep.
 Continuïteit = consistentie in de tijd op het groepsgemiddelde.
o Nadelen longitudinaal onderzoek:
 Veel drop-out van participanten.
 Systematische bias, doordat uitval van participanten vaak een bepaalde
groep betreft (bijv. kwetsbare kinderen). Daardoor is je onderzoek minder
representatief.
 Herhaald testen van kinderen kan het gedrag beïnvloeden.
 De duur van longitudinale studies maakt onderzoek duur (tijd en middelen).
 De menselijke ontwikkeling verloopt langzaam, dus moet je bij onderzoek
vaak lang wachten tot je kinderen opnieuw kunt meten.
 Crossectionele studies = onderzoek waarbij verschillende groepen participanten op
verschillende leeftijden vergeleken worden.
o Voordelen crossectioneel onderzoek:
 Een onderzoeker kan snel antwoorden vinden over ontwikkeling.
 Herhalingseffecten worden vermeden, omdat ieder kind maar 1x getest
wordt.
 Geen drop-out, omdat je maar 1x hoeft te testen.
o Nadelen crossectioneel onderzoek:
 Je kunt geen oorzaak-gevolg relaties onderzoeken. Er worden wel
leeftijdsverschillen gevonden, maar geen ontwikkelingsprocessen.
 Je kunt geen alternatieve verklaringen uitsluiten. Je gaat ervan uit dat het
enige verschil tussen de groepen de leeftijd is, maar dit hoeft niet zo te zijn.
Cohorteffecten (belangrijke verschillen tussen groepen) hebben invloed op
deze aanname.
Er wordt vanuit gegaan dat longitudinale en crossectionele studies vergelijkbare resultaten vinden.

,Onderzoekers zijn vaak nieuwsgierig naar genetische en omgevingsinvloeden op de ontwikkeling van
kinderen. Verschillende manieren om dit te onderzoeken:
 Natuurlijke experimenten = vergelijking tussen groepen die niet random toegewezen worden
aan een conditie, maar alsnog een verschillende ‘behandeling’ krijgen bij het opgroeien (bijv.
het vergelijken van normale kinderen met verwaarloosde kinderen).
 Tweelingstudies = vergelijken van eeneiige (100% gelijke DNA) met twee-eiige (50% gelijke
DNA) tweelingen.
 Adoptiestudies = het vergelijken van de overeenkomsten tussen adoptiekind en biologische
ouder of adoptiekind en adoptieouder.

Andere studies die de ontwikkeling onderzoeken zijn:
 Age-held-constant paradigma = onderzoek doen naar de invloed van variabelen anders dan
leeftijd op de ontwikkeling van hersenstructuur of -functie.
 Rijpingsleeftijd vs. ervaringsleeftijd = onderzoek waarbij kinderen vergeleken worden met
prematuur geboren kinderen. Dit kan op twee manieren: kinderen vergelijken met conceptie
op hetzelfde moment (conceptuele leeftijd gelijk) of kinderen vergelijken met geboorte op
hetzelfde moment (postnatale leeftijd). Door deze studies kan onderzocht worden wat er
ontwikkeld tijdens de laatste periode zwangerschap.
Het design dat gekozen wordt bij een bepaald onderzoek hangt af van de onderzoeksvraag.

Technieken in babyonderzoek
Baby’s kunnen nog niet praten en zijn motorisch ook nog niet bekwaam om dingen te doen, dus zijn
we bij het begrijpen van de ervaringen van baby’s afhankelijk van gevolgtrekkingen (inference) uit
hun onvolwassen gedrag.

Onderzoek bij baby’s wordt gedaan op verschillende manieren:
 Babybiografie = een psychologisch dagboek over de groei van een jong kind. 3 soorten:
o Domestic diary = dagboeken die geschreven werden door moeders die gaan over
filosofieën van ouders over de aard van de kindertijd en opvoeding.
o Educational diary = dagboeken geschreven om de impact van lesgeven of
opvoedingspraktijken op het gedrag en de ontwikkeling van kinderen te onderzoeken.
o Scientific diary = wetenschappelijke dagboeken geschreven om empirische kennis op
te leveren over het gedrag en de ontwikkeling van baby’s.
Educational en scientific diaries werden in tweede helft van 19e eeuw populair en gingen
voornamelijk over evolutie en ontwikkeling, bijv. geschreven door Darwin en Piaget.
o Voordelen babybiografie: interesse groeide in ontwikkeling van kinderen, hun
observaties zorgde voor veel nieuwe en belangrijke hypothesen over kind-
ontwikkeling.
o Nadelen babybiografie: observaties gaan maar over enkele kinderen (case study,
meestal de eigen kinderen; wel informatief, maar ook representatief?), veel
onderzoek was retrospectief (terugkijken i.p.v. gelijk rapporteren van observaties),
bias in observaties (alleen rapporteren van situaties die hun theorieën
ondersteunen).
 Systematische observaties:
o Natuurlijke situatie vs. gestandaardiseerde context.
o Directe observatie vs. observatie via videobeelden.
o Voordeel: objectieve informatie. Nadeel: momentopname, is dat representatief?
 Interviews en vragenlijsten: gebruikt om observaties aan te vullen, zijn de observaties
representatief voor hoe het normaalgesproken is?
 Neurologische testen: gebruikt om de structuur of functie van het autonome zenuwstelsel en
centrale zenuwstelsel bij baby’s te onderzoeken.

, o Autonome zenuwstelsel = het deel van het zenuwstelsel dat betrokken is bij de
onvrijwillige controle van de interne organen (hart, longen, spijsvertering). Hierbij
wordt gekeken naar hartslag, vagale tonus, respiratoire sinusaritmie, neuro-
endocrines en hormonen (cortisol, oxytocine).
o Centrale zenuwstelsel = hersenen en ruggengraat. Hierbij gaat het om onderzoek
naar de neurologische anatomie en corticale elektrische activiteit. Relaties tussen
hersenstructuren en hersenfuncties, elektrofysiologisch onderzoek (event-related
potential, ERP; elektrodes op het hoofd, wanneer hersenactiviteit?), neuro-imaging
(magnetoencefalografie, MEG; waar hersenactiviteit?, PET, fMRI, NIRS).
 Tests: tests op basis van natuurlijke voorkeuren, conditioneren (operante conditionering),
gewenning en nieuwheidsgevoeligheid, eye tracking, norm- en criteriumgerefereerde tests.

Interpretatie- en meetproblemen bij onderzoek naar kinderen
 Correlatieonderzoek = beschrijvend onderzoek dat kijkt naar relaties tussen 2 variabelen.
 Causale relaties = veranderingen in de ene variabele veroorzaken veranderingen in de andere
variabele. Om dit te onderzoeken zijn experimenten noodzakelijk. Ook kan er gebruik
gemaakt worden van informatie uit natuurlijke of quasi-experimenten, bijv. om te kijken naar
de relatie tussen ondervoeding en cognitieve ontwikkeling van kinderen.
 Betrouwbaarheid = gemeten gedrag moet hetzelfde zijn als het nog een keer gemeten wordt
binnen korte tijd of door een andere onderzoeker.
 Validiteit = het meetinstrument moet meten wat hij beoogt te meten.
o Indruksvaliditeit = de mate waarin een instrument de indruk wekt iets relevants te
meten.
o Interne validiteit = de mate waarin je met zekerheid kunt stellen dat een vastgestelde
oorzaak-gevolgrelatie (causaal verband) niet door andere factoren kan worden
verklaard.
o Externe validiteit = de mate waarin je je resultaten kunt generaliseren naar andere
omstandigheden of groepen.
o Predictieve validiteit = de mate waarin een meetinstrument in staat is iets in een
ander domein te voorspellen.
 Meerdere beoordelings- en convergerende onderzoeksstrategieën = het belang van
verschillende items gebruiken en verschillende strategieën om hetzelfde fenomeen te
onderzoeken.

Speciale onderzoeksproblemen in onderzoek bij kinderen
 Context: ontwikkeling kinderen hangt grotendeels af van omgeving (ecologische validiteit).
 Toestand: baby’s wisselen vaak tussen alertheidstoestand en slaap bijv., wat invloed heeft op
je metingen. Mogelijk heeft een baby al wel de vaardigheid die je onderzoekt, maar laat het
kind dat niet zien i.v.m. de toestand waarin hij verkeerd.
 Point of view: wij bekijken de wereld vanuit volwassen perspectief, zij vanuit kindperspectief.
 Prestaties vs. competenties:
o Prestatie = wat een kind doet onder bepaalde condities in een bepaalde context.
o Competentie = de potentiële vaardigheden van een kind in optimale
omstandigheden.
 Ethiek: de voordelen van het onderzoek moeten altijd gewogen worden tegen de potentiele
risico’s die het kind kan oplopen, zeker omdat het kind zelf nog geen toestemming kan geven
voor onderzoek. Daarom mag er geen onderzoek uitgevoerd worden dat mogelijk fysieke of
psychologische schade kan toebrengen aan het kind, is toestemming van de ouders verplicht,
beloningen moeten passend zijn en procedures moeten aangepast worden als onvoorziene
gevolgen worden gevonden.

, Olson et al. (2020). Developmental research methods with infants & young children.
Developmental research (ontwikkelingsonderzoek) = het systematisch onderzoeken, beschrijven en
verklaren van de menselijke ontwikkeling en het gedrag dat in de loop van de tijd verandert.
Onderzoek naar de vroege ontwikkeling is van belang, omdat in de eerste drie levensjaren de meest
belangrijke aspecten van ontwikkeling plaatsvinden met betrekking tot cognitieve ontwikkeling,
taalontwikkeling en sociaal-emotionele vaardigheden.

Twee onderdelen binnen ontwikkelingsonderzoek:
 Fundamenteel onderzoek = het vergroten van kennis over ontwikkelingsprocessen of het
voortbouwen op ontwikkelingstheorie met behulp van een systematische, analytische
benadering om hypothesen te toetsen.
 Toegepast onderzoek = een specifiek probleem aanpakken waar jonge kinderen en hun
gezinnen mee te maken kunnen hebben, bijv. door interventies te testen, programma’s te
evalueren of de sociale impact van veranderingen in het milieu te toetsen.

Onderzoeksmethoden:
 Kwantitatief onderzoek = het onderzoeken van variabelen die hoeveelheden
vertegenwoordigheden. Numerieke data die kunnen worden geanalyseerd met behulp van
statistische toetsen.
o Voorbeeld: relatie tussen woordenschat en schermtijd van jonge kinderen. Dit
onderzoek wordt gebruikt om factoren te identificeren die een uitkomst beïnvloeden,
voorspellers en uitkomsten te begrijpen of het nut van interventies te meten.
 Kwalitatief onderzoek = het onderzoeken van de betekenis die individuen geven aan
situaties.
o Voorbeeld: ziekenhuiservaringen van ouders van premature baby’s. Dit onderzoek
wordt gebruikt om vragen te identificeren die met kwantitatieve methoden moeten
worden bestudeerd, om inhoud voor kwantitatieve maatregelen voor te stellen of om
kwantitatieve gegevens te interpreteren.
 Mixed methods-onderzoek = onderzoek dat gebruik maakt van kwantitatief en kwalitatief bij
elkaar. Dit kan sequentieel of tegelijk.
o Voorbeeld: Bijvoorbeeld we willen een nieuw instrument ontwikkelen om sensitiviteit
te meten bij vaders. Kunnen wij specifieke gedragingen zoeken voor vaders? We gaan
op een kwalitatieve manier het gedrag van 10 vaders observeren waarvan we denken
dat het typerend is voor vaders. Op basis van die informatie, gaan we een
kwantitatief onderzoek doen. We gaan dan nog een keer observeren en dan tellen
hoe vaak dat geobserveerde gedrag nu voorkomt.

Onderzoeksdesigns:
 Experimenteel design = onderzoek om hypothesen te toetsen tussen oorzaken en gevolgen
van gedrag of om specifieke interventiestrategieën te evalueren. 3 voorwaarden: het
manipuleren van een variabele, random toewijzing aan experimentele of controleconditie en
controleren van alternatieve variabelen.
o Experimentele factoren: Onafhankelijke variabele = gemanipuleerde variabele
(controle of experimentele conditie). Afhankelijke variabele = uitkomstvariabele
waarvan verwacht wordt dat die verandert in reactie op de onafhankelijke variabele.
o Experimentele groepen/condities: Experimentele groep = groep die gemanipuleerde
variabele krijgt. Controlegroep = invloed is afwezig, deze groep dient als baseline
waartegen de effecten van de gemanipuleerde variabele kunnen worden vergeleken.
Experimenten vaak in laboratorium settings, zodat alternatieve verklaringen
gecontroleerd kunnen worden en random toewijzing mogelijk is. Experimenteel design is
niet altijd mogelijk. Dan wordt gebruik gemaakt van een quasi-experimenteel design.

Get to know the seller

Seller avatar
Reputation scores are based on the amount of documents a seller has sold for a fee and the reviews they have received for those documents. There are three levels: Bronze, Silver and Gold. The better the reputation, the more your can rely on the quality of the sellers work.
HinkeSlaghekke ECHS Rotterdam
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
26
Member since
9 year
Number of followers
0
Documents
4
Last sold
2 hours ago

5.0

1 reviews

5
1
4
0
3
0
2
0
1
0

Recently viewed by you

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions