OVERZICHT
TOPOGRAFISCHE ANATOMIE - STRUCTUURGERELATEERDE PALPATIE
LUMBAAL – PALPATIES EN ANATOMIE BOTSTRUCTUREN
Belangrijke referentiepunten
® Discus L3-L4 à thv navel
® Discus L4-L5 à hoogste punt van de crista iliaca
® Processus spinosus S2 à onderrand SIPS
® S1 = patiënt in buiklig à als je met hand over wervelzuil glijdt, kom je een verhevenheid tegen à dit is S1
Processus spinosi L1-L5
Uitgangshouding: stand of buiklig (afhankelijk van doelstelling)
hoe palperen?
® Processi spinosi omvatten tussen wijs en middenvinger en vervolgens naar beneden glijden
® Palperen met wijsvinger en/ of middenvinger à LOODRECHT op vlak van rug
o Enkel topje (zo klein mogelijke oppervlakte) tast naar processus spinosus
® Huid niet verschuiven! à bij elke verschuiving vingers opheffen
o Patiënt moet rechtop staan en mag hoofd of ledematen niet bewegen à zorgt ook voor huidverschuivingen!
® Eens plaats van processus spinosus vaststaat à met een demografisch potlood merkteken aanbrengen op huid
® Beginnen met de 7de cervicale wervel à deze merken
® Bij aftasten van wervelkolom NOOIT vinger in verticale richting verplaatsen!
® Vind je niet direct het juiste punt? à eerst volgende spinosus opzoeken, daarna opnieuw proberen
® Aftekenen à moet vlot verlopen en mag niet te lang duren!
® Steeds potlood dicht bij palperende vinger zetten à zodat je direct kan aftekenen
® Vind je laatste lendenwervels en thoracale wervels niet?
1. patiënt vragen om naar voor te buigen
2. Vingertop op zichtbare uitsteeksel zetten en vinger daar houden terwijl patiënt terug naar boven gaat
3. Eens rechtop à even wachten tot patiënt normale stand heeft ingenomen en gestabiliseerd is
4. Daarna heel even vinger wegtrekken van huid en op dezelfde hoogte houden (huid kan terug op normale plaats komen)à
MAAR plaatsje zeer goed in de gaten houden
5. Vinger terug op dezelfde plaats en tekenen met potlood
à dit proces wel proberen vermijden!
à beter om goed te drukken bij palpatie, net voor lendenwervel met bv topje van duim (andere hand op romp of bekken voor
stabiliteit
1
, ® Gemakkelijker te palperen als wervelzuil in flexie is à afstand tussen spinosi is op dat moment het grootst
® Werveluitsteeksels pas tellen na aftekening !!
o Algemene evolutie van lijn , gevormd door alle uitsteeksels is belangrijk !
Crista iliaca
® Subcutaan gelegen
® SIAS à SIPS
Spina Iliaca Anterior Superior (SIAS)
® liesplooi à craniolateraal tot je op een botverhevenheid stoot
® gemakkelijker te palperen bij passief gebogen heup, want dan zijn de pezen van het bovenbeen
minder op spanning
® aftekening van SIAS à net onder SIAS
® belangrijk voor bekkenpositie te bepalen en eventuele lengteverschillen te gaan opsporen
Spina Iliaca Posterior Superior (SIPS)
® Volg crista iliaca naar dorsomediaal à duidelijke knobbel
® Liggen in buurt van “kuiltjes” die soms zichtbaar zijn MAAR let op! deze kuiltjes zijn niet de SIPS,
deze liggen meestal iets meer caudaal
® Net onder SIPS aftekenen
® belangrijk voor bekkenpositie te bepalen en eventuele lengteverschillen te gaan opsporen
2
,LUMBAAL – ANATOMIE SPIEREN
M. multifidus
® Gaan over 3 of 4 wervels (sacrum tot op axis)
® Diep van Mm semispinales
® Ontwikkeld in lumbae zuil tot in nek
Oorsprong sacrale gebied à sacrum, spina iliaca posterior superior, lokale
ligamenten (en aponeuroses daar), processus costales lumbaal, processus
transversus thoracaal en van laag cervicale wervels
Insertie à Bovenste: processus spinosis van axis (C2-L5 à NIET OP ATLAS !
(anders zouden ze normale rotaties van atlantoaxiale gewrichten
verhinderen)
à Processus spinosi van C2-L5 à STOPT OOK OP C2
Functie ® Stabiliserende functie (sigmentale stabiliteit)
® Extensie
® Lateroflexie
® Contralaterale contractie
Visualisatie
® Verschillende bundels
® Grootste en meest mediaal gelegen rugspier lumbaal en lumbosacraal
® Niet direct te visualiseren, want ligt te diep
® Kan tijdens contractie gezien worden door verdikking langs de wervelkolom
Palpatie
® lateraal van processus spinosus laag lumbaal
® Contractie à verdikking en verharding van spierweefsel
M. longissimus thoracis pars lumborum
® 3 delen
® Lateraal, maar mediaal van M. iliocostalis
® Zeer langgerekte spier van sacrum en post sacroiliacale ligament, crista iliaca, proc transversus en spinosus van lumbaal tot
schedel (basis an processus mastoideus)
® Pars thoracica
o Oorsprong: sacrum crista iliaca en ligamenten + ribben en processus spinosi van
lumbale wervels
o Insertie: processus transversus van alle thoracale wervels + onderste 8 of 9 ribben
® Pars capitis
o oorsprong : proc transversus op 4 onderste cervicaal en 4 bovenste thoracaal naar
schedel
o Insertie: proc mastoideus (iets lateraler van splenius)
® Pars cervicis
o Oorsprong: Proc transversus van bovenste 4 thoracale wervels (start hoog thoracaal
en gaat aanhechten op cervicale wervels)
o Insertie: processus transversus van 2 tot 6de cervicale wervels
® Extensor van wervelkolom
3
, M. iliocostalis lumborum pars lumborum
® Laterale kollom
® pars lumborum
o Oorsprong: crista iliaca en sacrum
o Insertie: angulus costae van 6-7 onderste ribben
® pars thoracis
o Oorsprong: onderste 6 ribben
o Insertie: bovenste 6 ribben
® Pars cervicalis
o Oorsprong: anguli van rib 3, rib 6 (bovenste ribben)
o Insetie: proc transversus van cervicaal 3 tot 6 = mid cervicaal (niet alle niveaus
kennen)
® Extensoren van rug
® Vertrekt op sacroiliacale
® Geen capitis systeem !! (geen invloed op schedel)
M. quadratus lumborum
Beschrijving = een platte, vierkante spier die diep in de buikwand ligt, aan de ventrale zijde van de diepe rugspieren, gespannen tussen de
twaalfde rib en de crista iliaca
Oorsprong Ligamentum iliolumbale
Dorsale derde deel van de crista iliaca
Insertie Een ventraal blad van de spier hecht aan de twaalfde rib
Een dorsaal blad hecht aan de processus costarii van de wervels L1-L4
Werking Unilaterale contractie: Zorgt voor homolaterale lateroflexie van de lumbale wervelkolom.
Bilaterale contractie: Stabiliseert de lumbale wervelkolom en kan het bekken zijwaarts heffen als de wervelkolom gefixeerd
is.
Stabilisatie van de twaalfde rib: De spier fixeert de twaalfde rib, wat belangrijk is voor de ademhaling omdat dit stabiliteit
geeft aan een deel van het diafragma.
Innervatie Rami ventrales van de zenuwen T12 tot L3 (L4)
4