GS Samenvatting nieuwe tijd
Rond 1400 begonnen de mensen anders te denken. Ze namen de Grieken en romeinen als
voorbeeld en wilden verder gaan waar zij gebleven waren. Ze vonden dat de middeleeuwen
een soort tussentijd was.
Hoe men in de middeleeuwen dacht:
Momento mori! = Gedenk te sterven. = Het leven is een voorbereiding voor de hemel: Het
ging er om dat je je goed gedraagt zodat je in de hemel zou komen.
Hoe de Grieken en romeinen dachten:
Carpe diem! = Geniet van de dag: De Grieken en romeinen vonden de dood iets akeligs en
vonden dat je er niet over na moest denken maar moest genieten van het leven.
Humanisme: Filosofische stroming die bij de renaissance hoort.
Erasmus: Grootste en beroemdste filosoof van die tijd.
Machiavelli: Filosoof die nadacht over politiek. Hij schreef een gebruiksaanwijzing voor
heersers: Il Principe (de vorst). “Het doel heiligt de middelen” schreef hij. Het is aan een
vorst toegestaan elk middel te gebruiken om zijn macht uit te breiden.
Schilders in de renaissance zetten zichzelf vaak stiekem in het schilderij.
Vergankelijkheid: Dingen vergaan.
Vanitas symbool: Teken van vergankelijkheid in een schilderij (bijv. een dood bloemetje).
Centralisering: Samentrekking naar één punt. In de ME haalden de vorsten de edellieden
naar de stad.
In de late ME verandert het oorlogvoeren weer waardoor soldaten belangrijker werden:
Militaire revolutie. - De Engelse langboog
-Terugkeer van de kruisboog
-Buskruit: musket
-Er kwamen meer beroepsoldaten (vecht officieel voor zn
eigen land)
-Hellebaard
-Huurlingen (kunnen door iedereen worden ingehuurd)
Terwijl de musketiers aan het herladen waren werden ze beschermd door
piekeniers.
Carré: vierkante vechtopstelling met musketiers en piekeniers.
Zomer: huurlingen werven.
Winter: huurlingen afdanken (in de winter werd er geen oorlog gevoerd).
Met de Nassause legerhervorming bleven de huurlingen in de winter in dienst om te trainen.
Met een statenvergadering nodigde de koning alle edellieden uit om te vergaderen en vroeg
om hulp (een bede).
Quid pro quo: voor wat hoort wat.
Rond 1400 begonnen de mensen anders te denken. Ze namen de Grieken en romeinen als
voorbeeld en wilden verder gaan waar zij gebleven waren. Ze vonden dat de middeleeuwen
een soort tussentijd was.
Hoe men in de middeleeuwen dacht:
Momento mori! = Gedenk te sterven. = Het leven is een voorbereiding voor de hemel: Het
ging er om dat je je goed gedraagt zodat je in de hemel zou komen.
Hoe de Grieken en romeinen dachten:
Carpe diem! = Geniet van de dag: De Grieken en romeinen vonden de dood iets akeligs en
vonden dat je er niet over na moest denken maar moest genieten van het leven.
Humanisme: Filosofische stroming die bij de renaissance hoort.
Erasmus: Grootste en beroemdste filosoof van die tijd.
Machiavelli: Filosoof die nadacht over politiek. Hij schreef een gebruiksaanwijzing voor
heersers: Il Principe (de vorst). “Het doel heiligt de middelen” schreef hij. Het is aan een
vorst toegestaan elk middel te gebruiken om zijn macht uit te breiden.
Schilders in de renaissance zetten zichzelf vaak stiekem in het schilderij.
Vergankelijkheid: Dingen vergaan.
Vanitas symbool: Teken van vergankelijkheid in een schilderij (bijv. een dood bloemetje).
Centralisering: Samentrekking naar één punt. In de ME haalden de vorsten de edellieden
naar de stad.
In de late ME verandert het oorlogvoeren weer waardoor soldaten belangrijker werden:
Militaire revolutie. - De Engelse langboog
-Terugkeer van de kruisboog
-Buskruit: musket
-Er kwamen meer beroepsoldaten (vecht officieel voor zn
eigen land)
-Hellebaard
-Huurlingen (kunnen door iedereen worden ingehuurd)
Terwijl de musketiers aan het herladen waren werden ze beschermd door
piekeniers.
Carré: vierkante vechtopstelling met musketiers en piekeniers.
Zomer: huurlingen werven.
Winter: huurlingen afdanken (in de winter werd er geen oorlog gevoerd).
Met de Nassause legerhervorming bleven de huurlingen in de winter in dienst om te trainen.
Met een statenvergadering nodigde de koning alle edellieden uit om te vergaderen en vroeg
om hulp (een bede).
Quid pro quo: voor wat hoort wat.