Paragraaf 1
Reminiscetiebult= De herinneringen uit de periode van je leven die je je het beste kunt
herinneren. De periode duurt van het 15 de t/m 35ste levensjaar.
Geheugen= Het feit dat je vroegere ervaringen opgeslagen zijn en tot uiting
kunnen komen in ons verdere gedrag.
2 vondsten van Ebbinghaus:
- Besparingsmodus= Geheugensporen zijn iet gewist na het leren van bijvoorbeeld
een lijst woorden, want na een tijdje nog eens de lijst leren
komt de lijst eerder in je hoofd.
- Vergeetcurve= Relatie tussen de mate van het vergeten van iets wat je hebt
geleerd en het tijdsinterval sinds het leren tot aan nu.
Paragraaf 2
Het geheugenmodel van Atkinson en Shiffrin bestaat uit:
- Sensorische geheugens
- Kortetermijngeheugens
- Langetermijngeheugens
Sensorisch geheugen= Houden zeer korte tijd informatie vast die de zintuigen bereikt heeft.
Deze informatie gaat via het zenuwstelsel naar de hersenen toe om
verwerkt te worden.
Iconisch geheugen= Sensorische geheugen voor visuele stimuli
Kortetermijngeheugen= Houdt informatie vast van waar we ons op het moment bewust van
zijn. Bijvoorbeeld: je bent je bewust dat je nu deze zin aan het lezen
bent.
James zei, het KTG bestaat uit:
- Primaire geheugen= stroom van gedachten in het bewustzijn
- Secundaire geheugen= het geheugen voor het verleden
Kenmerken KTG:
1. Beperkte capaciteit
2. Fragiliteit van geheugencode
Langetermijngeheugen= Houdt informatie vast die minstens uren of dagen oud zijn
Seriële positiecurve= Laat zien hoe goed iets onthouden wordt afhankelijk van de plaats in
de stimulusreeks.
Voorrangseffect= (ook wel primacy) Hetgeen wat herhaald (kan) worden, zal beter
onthouden worden.
Recentheidseffect= (ook wel recency) Goed kunnen herinneren van de laatst aangeboden
Stimuli. (vaak omdat ze nog in KTG zitten)