Samenvatting KOM – Tussen Toets
Algemeen
Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek:
o Empirisch = gebaseerd op systematische waarnemingen.
o Controleerbaar = door andere wetenschappers het controleren =
peer review.
o Probabilistisch = gebaseerd op waarschijnlijkheid of kans.
Wetenschappelijke theorie:
o Ondersteund door data.
o Falsifieerbaar = theorie moet weerlegd kunnen worden.
o Spaarzaam = als eenvoudige theorie volstaat, niet complexer
maken.
Soorten onderzoeksvragen:
o Fundamenteel = een basisvraag waar je opzoek bent naar hoe het
nou zit.
o Toegepast = een interventie vindt plaats, beïnvloed bepaalde dingen
& externe opdrachtgever.
Kwalitatief onderzoek
Kenmerken kwalitatief onderzoek:
o Inductie = een methode van redeneren waarbij je van specifieke
waarnemingen naar een algemene regel gaat.
o Contextuele benadering.
SPI(C)E:
S = Setting waar, in welke context?
P = Perspective/Population wie?
I = Interest wat is het hoofdonderwerp?
C = Comparison vergelijken?
E = Evaluation welk aspect wordt onderzocht?
Focusgroep:
Interactie tussen deelnemers → anonimiteit & vertrouwelijkheid lastiger
waarborgen.
o De interviewer heeft taak van moderator: stelt vragen die de
onderzoeker heeft geformuleerd, zorgt ervoor dat het gesprek niet te
veel afdwaalt van het bedoelde onderwerp & zorgt ervoor dat
iedereen de kans krijgt om een actief deel te nemen aan het
gesprek.
o Voorkeur homogene (=gelijkwaardig) groep qua achtergrond & wel
een breed scala aan ervaringen & meningen (heterogeen).
Soorten interviews:
o Ongestructureerd = aspecten hangen af van verloop en context van
het interview.
o Semi-gestructureerd = wel een topiclijst, maar aspecten hangen af
van context interview.
, o Gestructureerd = aspecten vooraf vastgelegd door de interviewer.
Moderator moet zich bewust zijn van non-verbale signalen van de
respondenten, hoe zeker/eerlijk de respondenten zijn over antwoord.
Belang van verstandhouding (rapport).
Steekproeven:
Populatie = alle mensen (of dieren of dingen) waar een onderzoeker in
geïnteresseerd is, die behoren tot de doelgroep. Er wordt een subgroep
uitgekozen (= een steekproef).
o Doelgerichte steekproef = niet-willekeurig, participanten specifieke
kenmerken.
o Case-study logic = opzoek naar specifieke individuen die belangrijke
informatie kunnen geven. Bestuderen 1 specifieke situatie.
o Sample for range = opzoek naar een zo breed mogelijk scala aan
ervaring. Mensen met een groot bereik, zodat de data heel rijk
wordt.
Andere selecte steekproeven:
o Gemakssteekproef = gebruik participanten die eenvoudig te
bereiken zijn.
o Quota steekproef: een doelgerichte of gemakssteekproef met een
voorwaarde voor aantallen binnen groepen.
o Sneeuwbal steekproef: een vorm van doelgerichte steekproef waar
de onderzoeker de deelnemers vraagt één of meer anderen aan te
bevelen.
o Sequentiële steekproef: worden de criteria waaraan respondenten
moeten voldoen tijdens het onderzoek aangepast, een
gemakssteekproef gevolgd door een doelgerichte steekproef. Past bij
kwalitatief onderzoek → is iteratief (niet lineair).
Observatie:
Is het waarnemen en registreren van gedragingen, gebeurtenissen &
interacties.
o Participerend vs. niet-participerend = bestudeerd de onderzoeker de
mensen van buitenaf of wordt de onderzoeker deel van de groep.
o Verhuld vs. onverhuld = weten de mensen dat ze
geobserveerd/bestudeerd worden.
o Systematisch vs. niet-systematisch = zijn de fenomenen waarnaar
gekeken wordt van tevoren vastgelegd.
Going native = verlies van objectiviteit, door te veel opgaan in
rol/omgeving.
Reactiviteit = het anders reageren omdat ze weten dat ze meedoen met
onderzoek.
De resultaten van gedragsonderzoek zijn probabilistisch (=bevindingen
verklaren niet altijd alle gevallen).
Kwaliteit data:
Algemeen
Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek:
o Empirisch = gebaseerd op systematische waarnemingen.
o Controleerbaar = door andere wetenschappers het controleren =
peer review.
o Probabilistisch = gebaseerd op waarschijnlijkheid of kans.
Wetenschappelijke theorie:
o Ondersteund door data.
o Falsifieerbaar = theorie moet weerlegd kunnen worden.
o Spaarzaam = als eenvoudige theorie volstaat, niet complexer
maken.
Soorten onderzoeksvragen:
o Fundamenteel = een basisvraag waar je opzoek bent naar hoe het
nou zit.
o Toegepast = een interventie vindt plaats, beïnvloed bepaalde dingen
& externe opdrachtgever.
Kwalitatief onderzoek
Kenmerken kwalitatief onderzoek:
o Inductie = een methode van redeneren waarbij je van specifieke
waarnemingen naar een algemene regel gaat.
o Contextuele benadering.
SPI(C)E:
S = Setting waar, in welke context?
P = Perspective/Population wie?
I = Interest wat is het hoofdonderwerp?
C = Comparison vergelijken?
E = Evaluation welk aspect wordt onderzocht?
Focusgroep:
Interactie tussen deelnemers → anonimiteit & vertrouwelijkheid lastiger
waarborgen.
o De interviewer heeft taak van moderator: stelt vragen die de
onderzoeker heeft geformuleerd, zorgt ervoor dat het gesprek niet te
veel afdwaalt van het bedoelde onderwerp & zorgt ervoor dat
iedereen de kans krijgt om een actief deel te nemen aan het
gesprek.
o Voorkeur homogene (=gelijkwaardig) groep qua achtergrond & wel
een breed scala aan ervaringen & meningen (heterogeen).
Soorten interviews:
o Ongestructureerd = aspecten hangen af van verloop en context van
het interview.
o Semi-gestructureerd = wel een topiclijst, maar aspecten hangen af
van context interview.
, o Gestructureerd = aspecten vooraf vastgelegd door de interviewer.
Moderator moet zich bewust zijn van non-verbale signalen van de
respondenten, hoe zeker/eerlijk de respondenten zijn over antwoord.
Belang van verstandhouding (rapport).
Steekproeven:
Populatie = alle mensen (of dieren of dingen) waar een onderzoeker in
geïnteresseerd is, die behoren tot de doelgroep. Er wordt een subgroep
uitgekozen (= een steekproef).
o Doelgerichte steekproef = niet-willekeurig, participanten specifieke
kenmerken.
o Case-study logic = opzoek naar specifieke individuen die belangrijke
informatie kunnen geven. Bestuderen 1 specifieke situatie.
o Sample for range = opzoek naar een zo breed mogelijk scala aan
ervaring. Mensen met een groot bereik, zodat de data heel rijk
wordt.
Andere selecte steekproeven:
o Gemakssteekproef = gebruik participanten die eenvoudig te
bereiken zijn.
o Quota steekproef: een doelgerichte of gemakssteekproef met een
voorwaarde voor aantallen binnen groepen.
o Sneeuwbal steekproef: een vorm van doelgerichte steekproef waar
de onderzoeker de deelnemers vraagt één of meer anderen aan te
bevelen.
o Sequentiële steekproef: worden de criteria waaraan respondenten
moeten voldoen tijdens het onderzoek aangepast, een
gemakssteekproef gevolgd door een doelgerichte steekproef. Past bij
kwalitatief onderzoek → is iteratief (niet lineair).
Observatie:
Is het waarnemen en registreren van gedragingen, gebeurtenissen &
interacties.
o Participerend vs. niet-participerend = bestudeerd de onderzoeker de
mensen van buitenaf of wordt de onderzoeker deel van de groep.
o Verhuld vs. onverhuld = weten de mensen dat ze
geobserveerd/bestudeerd worden.
o Systematisch vs. niet-systematisch = zijn de fenomenen waarnaar
gekeken wordt van tevoren vastgelegd.
Going native = verlies van objectiviteit, door te veel opgaan in
rol/omgeving.
Reactiviteit = het anders reageren omdat ze weten dat ze meedoen met
onderzoek.
De resultaten van gedragsonderzoek zijn probabilistisch (=bevindingen
verklaren niet altijd alle gevallen).
Kwaliteit data: