SAMENVATTING
De maatschappelijke context van sociaal werk
Jolanda Lagemaat
,H1: Werken in het sociale domein
Missie (sociaal-) maatschappelijk werk: bevorderen dat mensen in onze samenleving tot hun recht
komen als mens en burger.
Sociaal werk richt zich op participatie, autonomie en zelfredzaamheid.
Sociaal werkers stimuleren:
actief burgerschap
leggen verbindingen tussen vrijwilligers, mantelzorgers en organisaties
vormen de spil tussen formele en informele netwerken
schakelen professionele hulp in wanneer zij dit nodig vinden.
Sociaal werker kan actief zijn binnen:
jeugdzorg
opbouwwerk
cultureel- maatschappelijk werk
buurtwerk
Sociaal werker werkt binnen:
geestelijke gezondheidszorg
vrijwilligerscoördinator in verschillende sectoren
ouderenwerker
gemeentelijk wijkteam
mantelzorgondersteuningspunt
Sociaal werker kan in dienst zijn van:
gemeente
sociaal werkorganisatie
thuiszorgorganisatie
instelling
ZZP’er
Het sociaal domein telt 54.500 professionals
Uitstroomprofielen sociaal werk:
Welzijn en samenleving
Zorg
Sociaal werk
Jeugd
Landelijk opleidingsdocument (2017) wordt door de meeste opleidingen gebruikt als leidraad. Hierin
zijn ook de kerntaken en kwalificaties van de sociaal werker opgenomen.
Drie kerntaken van de sociaal werker:
Het bevorderen van het sociale functioneren van mensen in hun sociale context
Het versterken van organisatorische banden waarbinnen het sociaal werk plaatsvindt
Bevorderen van eigen professionaliteit en de ontwikkeling van het beroep
Competenties van sociaal werkers volgens Movisie (2020):
Generieke competenties
Specifieke competenties
Generieke competenties worden ingedeeld op drie niveaus:
, Gerelateerd aan de burger (sociaal functioneren bevorderen)
Gerelateerd aan de organisatie (versterken van organisatorische banden)
Gerelateerd aan het beroep (bevorderen eigen professionaliteit)
Specifieke competenties zijn gerelateerd aan:
De leefgebieden: wonen en leefbaarheid
Werk, opleiding of dagelijkse bezigheden
Sociale relaties
Lichamelijke- en psychische gezondheid
Zingeving
Financiën
Het sociaal werk speelt zich af op drie niveaus:
Directe leefomgeving (gezin, woongroep, etc.)
Formeel- en informeel netwerk (netwerk van vrienden/familie, etc. netwerk professionals)
Gemeenschap (omgeving, wijk/buurt)
Sociaal werkers ondersteunen mensen bij het aangaan en onderhouden van relaties in hun sociale
context. Hierbij behoort vervolgens ook het faciliteren: dus vragen en behoeften bij de (lokale)
politiek agenderen of deze behoeften neerleggen in het sociale netwerk van de cliënt(groep). Een
sociaal werker verbindt dus mensen (en organisaties) met elkaar en helpt cliënten bij het voeren van
de regie. Dit is belangrijk om een cliënt te helpen bij het participeren in de samenleving en het
voeren van een actief burgerbestaan (Movisie, 2018)
Interventie: oplossing bedenken en aandragen.
Regie voeren: probleem signaleren, mensen samen brengen en communiceren over de stand van
zaken.
Sinds de invoering van de participatiesamenleving en de transitie jeugdzorg in 2015 heeft het sociale
netwerk een veel grotere rol gekregen. Hierdoor werd de gemeente verantwoordelijk voor veel
taakvelden in het sociaal domein in plaats van de provincie of overheid.
De sociaal werker moet reflectief blijven: eigen handelen moeten worden overdacht en worden
voorzien van een analyse. De beroepscode ondersteund het ethisch handelen. De sociaal werker
moet altijd het eigen handelen kunnen verantwoorden binnen een ethisch en moreel kader.
Dilemma: sociaal werker heeft hiervoor een ethisch waardenkader nodig dat ontwikkeld wordt door
ervaring, studie en discussies met collega’s en anderen. Hiervoor zijn ook vaak protocollen
beschikbaar binnen organisaties om met dilemma’s om te gaan. De sociaal werker moet wel altijd
alert blijven op de kwaliteit van de protocollen.
Eigenschappen van de sociaal werker zijn:
Benaderend en benaderbaar zijn
Analyserend en onderzoekend zijn
Goed kunnen samenwerken
Goed kunnen rapporteren en verantwoording af kunnen leggen
Wet- en regelgeving sociaal domein:
Jeugdwet
, Wmo
Participatiewet
Wat valt binnen het sociaal domein:
Volksgezondheid
Welzijn
Sport
Werkgelegenheid
Sociale zaken
Belangrijkste ministeries in het sociaal domein:
Ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid (arbeidsmarkt, werk- en inkomen, migratie
en vluchtelingen, kinderopvang en kindertoeslagen, zorg en zorgverlof, vakantieregelingen,
discriminatie, etc.)
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport (stoppen met roken programma’s,
pleegzorg, senioren, eenzaamheid, sporten en bewegen, voeding, kindermishandeling,
overgewichtpreventie, alcoholmisbruik, dementie, drugs, etc.)
De sociaal werker moet minimaal thuis zijn in de volgende gebieden:
Motieven van gedrag van mensen (psychologie)
Werking van netwerken en organisaties (bedrijfskunde)
Invloed van politiek op beleid en het leven van mensen (maatschappijleer en bestuurskunde)
Financiering van de publieke sector (economie)
Hoe de gezondheidszorg werkt (geneeskunde)
Sociaal werk in de negentiende eeuw:
Liefdadigheidswerk
Gericht op armenzorg
Vaak gedaan door vrijwilligers
Sterk paternalistisch karakter (iemand anders neemt de beslissingen voor de ander)
Veelal door de kerk en religieuze instellingen uitgevoerd
Maatschappelijk werk na de Tweede Wereldoorlog:
Bestond voornamelijk uit wederopbouw
Ontstaan van formele regelingen van vrijwilligerszone naar professionele sector
Periode tussen 1965-1980:
Emancipatie van groepen in achterstandsposities
Opbouwwerk en verbeteren van achterstandswijken
Komst van brede welzijnsorganisaties in de jaren ’90 werk moet meer gericht zijn op
efficiëntie en het behalen van doelen.
Tussen 1990-2005:
Sterke mate van bemoeizorg: er-op-afgaan mentaliteit
Ontstaan oggz (openbare geestelijke gezondheidszorg)
Sociaal werker neemt beslissingen als het gaat om beschikbare hulp
Vanaf 2005:
Vraaggericht werken
Termen als eigen kracht en zelfredzaamheid komen naar voren
De maatschappelijke context van sociaal werk
Jolanda Lagemaat
,H1: Werken in het sociale domein
Missie (sociaal-) maatschappelijk werk: bevorderen dat mensen in onze samenleving tot hun recht
komen als mens en burger.
Sociaal werk richt zich op participatie, autonomie en zelfredzaamheid.
Sociaal werkers stimuleren:
actief burgerschap
leggen verbindingen tussen vrijwilligers, mantelzorgers en organisaties
vormen de spil tussen formele en informele netwerken
schakelen professionele hulp in wanneer zij dit nodig vinden.
Sociaal werker kan actief zijn binnen:
jeugdzorg
opbouwwerk
cultureel- maatschappelijk werk
buurtwerk
Sociaal werker werkt binnen:
geestelijke gezondheidszorg
vrijwilligerscoördinator in verschillende sectoren
ouderenwerker
gemeentelijk wijkteam
mantelzorgondersteuningspunt
Sociaal werker kan in dienst zijn van:
gemeente
sociaal werkorganisatie
thuiszorgorganisatie
instelling
ZZP’er
Het sociaal domein telt 54.500 professionals
Uitstroomprofielen sociaal werk:
Welzijn en samenleving
Zorg
Sociaal werk
Jeugd
Landelijk opleidingsdocument (2017) wordt door de meeste opleidingen gebruikt als leidraad. Hierin
zijn ook de kerntaken en kwalificaties van de sociaal werker opgenomen.
Drie kerntaken van de sociaal werker:
Het bevorderen van het sociale functioneren van mensen in hun sociale context
Het versterken van organisatorische banden waarbinnen het sociaal werk plaatsvindt
Bevorderen van eigen professionaliteit en de ontwikkeling van het beroep
Competenties van sociaal werkers volgens Movisie (2020):
Generieke competenties
Specifieke competenties
Generieke competenties worden ingedeeld op drie niveaus:
, Gerelateerd aan de burger (sociaal functioneren bevorderen)
Gerelateerd aan de organisatie (versterken van organisatorische banden)
Gerelateerd aan het beroep (bevorderen eigen professionaliteit)
Specifieke competenties zijn gerelateerd aan:
De leefgebieden: wonen en leefbaarheid
Werk, opleiding of dagelijkse bezigheden
Sociale relaties
Lichamelijke- en psychische gezondheid
Zingeving
Financiën
Het sociaal werk speelt zich af op drie niveaus:
Directe leefomgeving (gezin, woongroep, etc.)
Formeel- en informeel netwerk (netwerk van vrienden/familie, etc. netwerk professionals)
Gemeenschap (omgeving, wijk/buurt)
Sociaal werkers ondersteunen mensen bij het aangaan en onderhouden van relaties in hun sociale
context. Hierbij behoort vervolgens ook het faciliteren: dus vragen en behoeften bij de (lokale)
politiek agenderen of deze behoeften neerleggen in het sociale netwerk van de cliënt(groep). Een
sociaal werker verbindt dus mensen (en organisaties) met elkaar en helpt cliënten bij het voeren van
de regie. Dit is belangrijk om een cliënt te helpen bij het participeren in de samenleving en het
voeren van een actief burgerbestaan (Movisie, 2018)
Interventie: oplossing bedenken en aandragen.
Regie voeren: probleem signaleren, mensen samen brengen en communiceren over de stand van
zaken.
Sinds de invoering van de participatiesamenleving en de transitie jeugdzorg in 2015 heeft het sociale
netwerk een veel grotere rol gekregen. Hierdoor werd de gemeente verantwoordelijk voor veel
taakvelden in het sociaal domein in plaats van de provincie of overheid.
De sociaal werker moet reflectief blijven: eigen handelen moeten worden overdacht en worden
voorzien van een analyse. De beroepscode ondersteund het ethisch handelen. De sociaal werker
moet altijd het eigen handelen kunnen verantwoorden binnen een ethisch en moreel kader.
Dilemma: sociaal werker heeft hiervoor een ethisch waardenkader nodig dat ontwikkeld wordt door
ervaring, studie en discussies met collega’s en anderen. Hiervoor zijn ook vaak protocollen
beschikbaar binnen organisaties om met dilemma’s om te gaan. De sociaal werker moet wel altijd
alert blijven op de kwaliteit van de protocollen.
Eigenschappen van de sociaal werker zijn:
Benaderend en benaderbaar zijn
Analyserend en onderzoekend zijn
Goed kunnen samenwerken
Goed kunnen rapporteren en verantwoording af kunnen leggen
Wet- en regelgeving sociaal domein:
Jeugdwet
, Wmo
Participatiewet
Wat valt binnen het sociaal domein:
Volksgezondheid
Welzijn
Sport
Werkgelegenheid
Sociale zaken
Belangrijkste ministeries in het sociaal domein:
Ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid (arbeidsmarkt, werk- en inkomen, migratie
en vluchtelingen, kinderopvang en kindertoeslagen, zorg en zorgverlof, vakantieregelingen,
discriminatie, etc.)
Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport (stoppen met roken programma’s,
pleegzorg, senioren, eenzaamheid, sporten en bewegen, voeding, kindermishandeling,
overgewichtpreventie, alcoholmisbruik, dementie, drugs, etc.)
De sociaal werker moet minimaal thuis zijn in de volgende gebieden:
Motieven van gedrag van mensen (psychologie)
Werking van netwerken en organisaties (bedrijfskunde)
Invloed van politiek op beleid en het leven van mensen (maatschappijleer en bestuurskunde)
Financiering van de publieke sector (economie)
Hoe de gezondheidszorg werkt (geneeskunde)
Sociaal werk in de negentiende eeuw:
Liefdadigheidswerk
Gericht op armenzorg
Vaak gedaan door vrijwilligers
Sterk paternalistisch karakter (iemand anders neemt de beslissingen voor de ander)
Veelal door de kerk en religieuze instellingen uitgevoerd
Maatschappelijk werk na de Tweede Wereldoorlog:
Bestond voornamelijk uit wederopbouw
Ontstaan van formele regelingen van vrijwilligerszone naar professionele sector
Periode tussen 1965-1980:
Emancipatie van groepen in achterstandsposities
Opbouwwerk en verbeteren van achterstandswijken
Komst van brede welzijnsorganisaties in de jaren ’90 werk moet meer gericht zijn op
efficiëntie en het behalen van doelen.
Tussen 1990-2005:
Sterke mate van bemoeizorg: er-op-afgaan mentaliteit
Ontstaan oggz (openbare geestelijke gezondheidszorg)
Sociaal werker neemt beslissingen als het gaat om beschikbare hulp
Vanaf 2005:
Vraaggericht werken
Termen als eigen kracht en zelfredzaamheid komen naar voren