Paardenstaarten hebben ene waslaag, dit is tegen uitdroging.
Varens hebben sporen aan de onderkant van de bladeren.
Veer nervige bladen; lijken op een veer. Bladeren zijn eerst opgerold daarna zie je de grote bladeren.
Zaadplanten zijn grootste planten, dus ook de bomen.
Coniferen: herkennen aan kegels. Noemt ze ook wel kegeldragers. Herken je aan vruchten die lijken
op kegels. Dennenappels bijv. denk aan dennenbomen of sparrenbomen.
Bedektzadige ook wel bloemplanten. Die bloemen zorgen voor voortplanten. Dus bloemen en zaden.
Bomen met bloemen valt ook onder bloemplanten (bedektzadige)
80 procent behoort tot bedektzadige (bloemplanten)
Bedektzadige, omdat hij bedekt is. Tomaat heeft zaden bijv midden in de zaden zitten.
Geslachtelijke voortplanting gebeurt bij:
Zaadplanten en sporenplanten.
Meeldraden maken stuifmeel. De gele puntjes maken stuifmeel. Hommels knallen tegen puntjes aan
en dat stuifmeel komt op de bij.
Stempel; vrouwelijk geslachtsorgaan. Stuifmeel moet hier terecht komen.
Stempel is puntje van stamper.
Zaadbeginsel: onderin de stamper.
Kruisbestuiving kan alleen bij het zelfde soort bloem/plant.
1. Kroonblad
2. Stempel
3. Meeldraad
4. Vrucht/zaadbeginsel
Ongeslachtelijk voortplanting; je hebt maar een ouder nodig, nakomeling precies het zelfde als
moederplant.
Knollen: aardappel, winterpeen, radijs, krokus.
Is verdikt stuk wortel/stengel hier ligt reserve voedsel van plant. Plant haalt voedsel uit de wortel, hij
slaat dit op en kan het hier dus ook vandaan halen. Opslag plek voor voedsel van deze planten.
Bollen: heeft ook reservevoedsel opgeslagen, heeft het zelfde als knollen. Vanuit dit reserve kan weer
wat groeien. Bollen heeft vlezige schubben, waardoor ze weer kunne uitgroeien tot een plant.
Varens hebben sporen aan de onderkant van de bladeren.
Veer nervige bladen; lijken op een veer. Bladeren zijn eerst opgerold daarna zie je de grote bladeren.
Zaadplanten zijn grootste planten, dus ook de bomen.
Coniferen: herkennen aan kegels. Noemt ze ook wel kegeldragers. Herken je aan vruchten die lijken
op kegels. Dennenappels bijv. denk aan dennenbomen of sparrenbomen.
Bedektzadige ook wel bloemplanten. Die bloemen zorgen voor voortplanten. Dus bloemen en zaden.
Bomen met bloemen valt ook onder bloemplanten (bedektzadige)
80 procent behoort tot bedektzadige (bloemplanten)
Bedektzadige, omdat hij bedekt is. Tomaat heeft zaden bijv midden in de zaden zitten.
Geslachtelijke voortplanting gebeurt bij:
Zaadplanten en sporenplanten.
Meeldraden maken stuifmeel. De gele puntjes maken stuifmeel. Hommels knallen tegen puntjes aan
en dat stuifmeel komt op de bij.
Stempel; vrouwelijk geslachtsorgaan. Stuifmeel moet hier terecht komen.
Stempel is puntje van stamper.
Zaadbeginsel: onderin de stamper.
Kruisbestuiving kan alleen bij het zelfde soort bloem/plant.
1. Kroonblad
2. Stempel
3. Meeldraad
4. Vrucht/zaadbeginsel
Ongeslachtelijk voortplanting; je hebt maar een ouder nodig, nakomeling precies het zelfde als
moederplant.
Knollen: aardappel, winterpeen, radijs, krokus.
Is verdikt stuk wortel/stengel hier ligt reserve voedsel van plant. Plant haalt voedsel uit de wortel, hij
slaat dit op en kan het hier dus ook vandaan halen. Opslag plek voor voedsel van deze planten.
Bollen: heeft ook reservevoedsel opgeslagen, heeft het zelfde als knollen. Vanuit dit reserve kan weer
wat groeien. Bollen heeft vlezige schubben, waardoor ze weer kunne uitgroeien tot een plant.