Bedrijfeconomie onderverdelen in:
1. Financiering= genoeg geld + behouden (jaarverslag)
2. Management accounting= intern + gericht op management + gericht op toekomst +
geen regels + gedetailleerd + voortdurend
3. Financieel accounting= extern + info voor derden + gericht op verleden + wel regels +
globaal + eens in kwartaal
Abstracte markt= het geheel van vraag en aanbod van een bepaald goed.
Algemene economie= wetenschap die het economisch handelen van de volkshuishouding
(maatschappij) als geheel bestudeert.
Balanced scorecard= een besturingsinstrument waarbij 4 perspectieven (financiële, klant,
bedrijfsprocessen, innovatie) op een evenwichtige wijze met elkaar worden verbonden.
Bedrijfsadministratie= het vastleggen en verwerken van financiële en niet financiële
gegevens.
Bedrijfseconomie= wetenschap die het economisch handelen van individuen in
bedrijfshuishoudingen bestudeert.
Bedrijfshuishouding= financieel-economisch zelfstandige productieorganisatie.
Omdnerscheiden van goederen en geldstroom.
Boekhouden= vastleggen en verwerken van financiële gegevens.
Brede welvaart= mate van welvaart waarbij rekening wordt gehouden met de gevolgen van
ons handelen voor het hier en nu de rest van de wereld en de toekomstige generaties.
Circulaire economie= het economisch systeem waarin de afvalstoffen op een zodanige
manier worden gerecycled dat de teruggewonnen grondstoffen eenzelfde kwaliteit hebben
als de oorspronkelijke grondstoffen en waar in een volgend productieproces kunnen worden
gebruikt.
- Intern: herbruik afval binnen organisatie
- Extern: verkopen en herbruik afval buiten organisatie
Commerciële economie= de economische wetenschap die zich bezighoudt met het
bestedingsgedrag van consumenten.
Concrete markt= (geografische) plaats waar de aanbieders van en de vragers naar een
bepaald goed elkaar ontmoeten en transacties afsluiten
Consumptie= het gebruik van goederen (door consument) voor de bevrediging van zijn
behoeften.
Duurzaam ondernemen= het leveren van concurrerend geprijsde goederen en diensten
waarbij de aarde niet meer wordt belast dan zij kan dragen.
,Dynamisch ondernemen= het reageren van de ondernemingsleiding op veranderingen in de
markt.
Economisch handelen= het menselijk handelen dat gericht is op het vergroten van zijn
welvaart.
Economische principe= een bepaald doel proberen te bereiken met opoffering van zo min
mogelijk middelen om met een gegeven hoeveelheid middelen zo vel mogelijk behoeften
proberen te bevredigen.
Economische wetenschap= wetenschap die het menselijk handelen dat gericht is op het
verminderen van de schaarste bestudeert.
Enge context bedrijfseconomie= houden we alleen rekening met de goederen en
geldstromen van een organisatie.
Financial accounting= het verstrekken van informatie aan belangstellenden buiten de eigen
organisatie.
Financiering= het vakgebied binnen de bedrijfseconomie dat zich bezighoudt met het
aantrekken en verstrekken van verschillende vormen van vermogen.
Goederenstroom= stroom van productiemodellen en producten binnen een organisatie.
Kritische succesfactoren= factoren (bv breedte assortiment, levertijd) die van grote invloed
zijn op financiële prestaties van organisatie.
Lineaire economie= een economisch systeem waarbij de natuurlijke grondstoffen verloren
gaan nadat de afnemers de producten waarvoor de grondstoffen zijn aangewend hebben
verbruikt.
- Grondstoffen-> eindproducten-> consumptie van eindproducten-> afval.
Nadelen:
- Natuurlijke materialen (delfstoffen) die gebruikt zijn gaan verloren.
- Personeel en machinekosten gaan verloren.
Liquide middelen= totaal van kassaldo en het positieve saldo op rekening courant.
Management accounting= het verstrekken van informatie aan de leidinggevende
medewerkers (managers) binnen de eigen organisatie.
Marktvorm= specifieke kenmerken van een bepaalde markt die nauw samenhangen met het
aantal aanbieders en het aantal vragers op die markt.
Marktwerking= een situatie waarbij de vraag naar en het aanbod van producten en diensten
op elkaar worden afgestemd door middel van prijsmechanisme.
,Monopolie= een marktvorm waarbij slechts een aanbieder van het product of dienst is.
(octrooi of patent)
Monopolistische concurrentie= een marktvorm waarbij veel aanbieders een min of meer
vergelijkbaar product aanbieden.
Oligopolie= een marktvorm waarbij er enkele (grote) aanbieders zijn die het overgrote
gedeelte van de markt in handen hebben.
Organisatie= samenwerkingsverband tussen personen met het doel hun persoonlijke
belangen te bevorderen.
Overheidsbedrijf= bedrijf waarin het transformatieproces door de overheid op financieel
economisch zelfstandige wijze plaatsvindt.
Overheidsdienst= dienst die door de overheid geleverd wordt en waarvan de kosten geheel
of grotendeels door de overheid worden gedragen.
Participanten= de in een organisatie samenwerkende personen.
PMI= een indexcijfer dat het vertrouwen van inkoopmanagement in de toekomstige
economische situatie weergeeft.
Prestatie-indicatoren= concrete maatstaven die weergeven in welke mate een organisatie
scoort ten aanzien van de kritische succesfactoren.
Primaire geldstroom= geldstroom die het gevolg is van het primaire proces ban een
organisatie. Alle geldstromen met uitzondering van de geldstromen van en naar de
vermogensmarkt.
- Ingaande: ontvangen subsidies van overheid
- Uitgaande: betaalde belasting
Privatisering= het overdragen van bepaalde activiteiten/productieprocessen van de publieke
sector (overheid) aan de private sector (ondermingen) waarbij de eigendom en zeggenschap
niet meer in handen van de overheid zijn.
Productie= het omzetten van productiemiddelen in producten, waardoor ze (beter) in
behoefte van de gebruiker kunnen worden voorzien.
Verschillende vormen:
- Uiterlijke vormverandering
- Verhandeling van goederen
- Verplaatsing van goederen
- Opslag van goederen
- Dienstverlening
, Productiemiddelen= middelen (bv arbeid, machines, grondstoffen, energie) die nodig zijn om
producten te kunnen maken.
Ruime context bedrijfseconomie= de context waarbinnen bedrijfseconomische vraagstukken
zich voordoen. Bij deze context spelen onder meer duurzaamheid, mensenrechten,
volksgezondheid, en wetgeving een rol.
Schaarste= situatie waarin de middelen onvoldoende zijn om in alle behoeften te voorzien.
Secundaire geldstromen= geldstromen van en naar de vermogensmarkt
- Ontvangste eigen/vreemd vermogen, betalingen van aflossing, interest en dividend.
Vijfkrachtenmodel= een model op basis van de mate van concurrentie binnen een branche
kan worden vastgesteld.
- Leveranciers, concurrentie, potentiele toetreders, afnemers, substituten.
Volledige mededinging= een marktvorm waarbij er vele aanbieders en veel vragers zijn die
individueel geen invloed op de prijs kunnen uitoefenen.
Welvaart= de mate waarin de mens in staat is in zijn behoeften te voorzien met de
beschikbare middelen.
Wisselkoers= de omwisselingsverhouding tussen 2 valuta’s.
Kenmerken onderneming:
- Gelduitgaven/ontvangesten inverband met omzettingsproces onzeker
- Gestreefd naar bevredigende of marktconforme rentabiliteit over het geinvesteerde
vermogen
- Eigendom in handen van particuliere sector.
Missie-> doelstellingen van de organisatie-> strategie-> operationele doelen
Vb operationele doelen:
- Verbeteren werkomstandigheden, kwaliteit producten, marktaandeel.
Monopolie-> oligopolie-> monopolistische concurrentie-> volledige mededinging
Hoe meer naar rechts hoe mer macht afnemers hebben, hoe minder aanbieders.
Een natuurlijk persoon ben je, een rechtspersoon heb je.
Natuurlijk persoon:
- Eenmanszaak
- VOF (venootschap onder firma) (individu aansprakelijk ook met prive vermogen)
- CV (commanditaire vennoootschap
- Maatschap
Alle: inkomstenbelasting over winst. Belastingvoordelen. Eind bestaan na overleiden
tenzij in contract anders. Oprichtingsplichten: 1. KVK, 2. Registratie belastingdienst. 3.
Vergunningen.
1. Financiering= genoeg geld + behouden (jaarverslag)
2. Management accounting= intern + gericht op management + gericht op toekomst +
geen regels + gedetailleerd + voortdurend
3. Financieel accounting= extern + info voor derden + gericht op verleden + wel regels +
globaal + eens in kwartaal
Abstracte markt= het geheel van vraag en aanbod van een bepaald goed.
Algemene economie= wetenschap die het economisch handelen van de volkshuishouding
(maatschappij) als geheel bestudeert.
Balanced scorecard= een besturingsinstrument waarbij 4 perspectieven (financiële, klant,
bedrijfsprocessen, innovatie) op een evenwichtige wijze met elkaar worden verbonden.
Bedrijfsadministratie= het vastleggen en verwerken van financiële en niet financiële
gegevens.
Bedrijfseconomie= wetenschap die het economisch handelen van individuen in
bedrijfshuishoudingen bestudeert.
Bedrijfshuishouding= financieel-economisch zelfstandige productieorganisatie.
Omdnerscheiden van goederen en geldstroom.
Boekhouden= vastleggen en verwerken van financiële gegevens.
Brede welvaart= mate van welvaart waarbij rekening wordt gehouden met de gevolgen van
ons handelen voor het hier en nu de rest van de wereld en de toekomstige generaties.
Circulaire economie= het economisch systeem waarin de afvalstoffen op een zodanige
manier worden gerecycled dat de teruggewonnen grondstoffen eenzelfde kwaliteit hebben
als de oorspronkelijke grondstoffen en waar in een volgend productieproces kunnen worden
gebruikt.
- Intern: herbruik afval binnen organisatie
- Extern: verkopen en herbruik afval buiten organisatie
Commerciële economie= de economische wetenschap die zich bezighoudt met het
bestedingsgedrag van consumenten.
Concrete markt= (geografische) plaats waar de aanbieders van en de vragers naar een
bepaald goed elkaar ontmoeten en transacties afsluiten
Consumptie= het gebruik van goederen (door consument) voor de bevrediging van zijn
behoeften.
Duurzaam ondernemen= het leveren van concurrerend geprijsde goederen en diensten
waarbij de aarde niet meer wordt belast dan zij kan dragen.
,Dynamisch ondernemen= het reageren van de ondernemingsleiding op veranderingen in de
markt.
Economisch handelen= het menselijk handelen dat gericht is op het vergroten van zijn
welvaart.
Economische principe= een bepaald doel proberen te bereiken met opoffering van zo min
mogelijk middelen om met een gegeven hoeveelheid middelen zo vel mogelijk behoeften
proberen te bevredigen.
Economische wetenschap= wetenschap die het menselijk handelen dat gericht is op het
verminderen van de schaarste bestudeert.
Enge context bedrijfseconomie= houden we alleen rekening met de goederen en
geldstromen van een organisatie.
Financial accounting= het verstrekken van informatie aan belangstellenden buiten de eigen
organisatie.
Financiering= het vakgebied binnen de bedrijfseconomie dat zich bezighoudt met het
aantrekken en verstrekken van verschillende vormen van vermogen.
Goederenstroom= stroom van productiemodellen en producten binnen een organisatie.
Kritische succesfactoren= factoren (bv breedte assortiment, levertijd) die van grote invloed
zijn op financiële prestaties van organisatie.
Lineaire economie= een economisch systeem waarbij de natuurlijke grondstoffen verloren
gaan nadat de afnemers de producten waarvoor de grondstoffen zijn aangewend hebben
verbruikt.
- Grondstoffen-> eindproducten-> consumptie van eindproducten-> afval.
Nadelen:
- Natuurlijke materialen (delfstoffen) die gebruikt zijn gaan verloren.
- Personeel en machinekosten gaan verloren.
Liquide middelen= totaal van kassaldo en het positieve saldo op rekening courant.
Management accounting= het verstrekken van informatie aan de leidinggevende
medewerkers (managers) binnen de eigen organisatie.
Marktvorm= specifieke kenmerken van een bepaalde markt die nauw samenhangen met het
aantal aanbieders en het aantal vragers op die markt.
Marktwerking= een situatie waarbij de vraag naar en het aanbod van producten en diensten
op elkaar worden afgestemd door middel van prijsmechanisme.
,Monopolie= een marktvorm waarbij slechts een aanbieder van het product of dienst is.
(octrooi of patent)
Monopolistische concurrentie= een marktvorm waarbij veel aanbieders een min of meer
vergelijkbaar product aanbieden.
Oligopolie= een marktvorm waarbij er enkele (grote) aanbieders zijn die het overgrote
gedeelte van de markt in handen hebben.
Organisatie= samenwerkingsverband tussen personen met het doel hun persoonlijke
belangen te bevorderen.
Overheidsbedrijf= bedrijf waarin het transformatieproces door de overheid op financieel
economisch zelfstandige wijze plaatsvindt.
Overheidsdienst= dienst die door de overheid geleverd wordt en waarvan de kosten geheel
of grotendeels door de overheid worden gedragen.
Participanten= de in een organisatie samenwerkende personen.
PMI= een indexcijfer dat het vertrouwen van inkoopmanagement in de toekomstige
economische situatie weergeeft.
Prestatie-indicatoren= concrete maatstaven die weergeven in welke mate een organisatie
scoort ten aanzien van de kritische succesfactoren.
Primaire geldstroom= geldstroom die het gevolg is van het primaire proces ban een
organisatie. Alle geldstromen met uitzondering van de geldstromen van en naar de
vermogensmarkt.
- Ingaande: ontvangen subsidies van overheid
- Uitgaande: betaalde belasting
Privatisering= het overdragen van bepaalde activiteiten/productieprocessen van de publieke
sector (overheid) aan de private sector (ondermingen) waarbij de eigendom en zeggenschap
niet meer in handen van de overheid zijn.
Productie= het omzetten van productiemiddelen in producten, waardoor ze (beter) in
behoefte van de gebruiker kunnen worden voorzien.
Verschillende vormen:
- Uiterlijke vormverandering
- Verhandeling van goederen
- Verplaatsing van goederen
- Opslag van goederen
- Dienstverlening
, Productiemiddelen= middelen (bv arbeid, machines, grondstoffen, energie) die nodig zijn om
producten te kunnen maken.
Ruime context bedrijfseconomie= de context waarbinnen bedrijfseconomische vraagstukken
zich voordoen. Bij deze context spelen onder meer duurzaamheid, mensenrechten,
volksgezondheid, en wetgeving een rol.
Schaarste= situatie waarin de middelen onvoldoende zijn om in alle behoeften te voorzien.
Secundaire geldstromen= geldstromen van en naar de vermogensmarkt
- Ontvangste eigen/vreemd vermogen, betalingen van aflossing, interest en dividend.
Vijfkrachtenmodel= een model op basis van de mate van concurrentie binnen een branche
kan worden vastgesteld.
- Leveranciers, concurrentie, potentiele toetreders, afnemers, substituten.
Volledige mededinging= een marktvorm waarbij er vele aanbieders en veel vragers zijn die
individueel geen invloed op de prijs kunnen uitoefenen.
Welvaart= de mate waarin de mens in staat is in zijn behoeften te voorzien met de
beschikbare middelen.
Wisselkoers= de omwisselingsverhouding tussen 2 valuta’s.
Kenmerken onderneming:
- Gelduitgaven/ontvangesten inverband met omzettingsproces onzeker
- Gestreefd naar bevredigende of marktconforme rentabiliteit over het geinvesteerde
vermogen
- Eigendom in handen van particuliere sector.
Missie-> doelstellingen van de organisatie-> strategie-> operationele doelen
Vb operationele doelen:
- Verbeteren werkomstandigheden, kwaliteit producten, marktaandeel.
Monopolie-> oligopolie-> monopolistische concurrentie-> volledige mededinging
Hoe meer naar rechts hoe mer macht afnemers hebben, hoe minder aanbieders.
Een natuurlijk persoon ben je, een rechtspersoon heb je.
Natuurlijk persoon:
- Eenmanszaak
- VOF (venootschap onder firma) (individu aansprakelijk ook met prive vermogen)
- CV (commanditaire vennoootschap
- Maatschap
Alle: inkomstenbelasting over winst. Belastingvoordelen. Eind bestaan na overleiden
tenzij in contract anders. Oprichtingsplichten: 1. KVK, 2. Registratie belastingdienst. 3.
Vergunningen.