V5 Thema 3 stofwisseling in de cel
3.1 chemie in cellen
Stofwisseling/metabolisme -> het geheel van chemische omzettingsprocessen in een
organisme
- Basale metabolisme -> processen die altijd doorgaan: hartslag, ademhaling
o Geslacht, leeftijd en lichaamsgewicht
Chemische energie -> energie die in de atoombindingen van energierijke stoffen is
opgeslagen
Organische stof
- Grote moleculen
- C, H, O
- Energierijke bindingen
- Koolhydraten, eiwitten en vetten
Anorganische stoffen
- Kleine, eenvoudig gebouwde moleculen
- Veel verschillende moleculen
- Energiearme bindingen
- Water, zout, koolstofdioxide
Assimilatie -> opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen
- Energie nodig -> ATP
o Aminozuren -> eiwit
o Glucose -> zetmeel
o Ijzer + eiwit -> hemoglobine
o Fotosynthese
Dissimilatie -> afbraak van grote organische moleculen tot kleinere moleculen
- Komt energie vrij -> warmte en ATP
o Aërobe dissimilatie -> verbranding
o Anaërobe dissimilatie -> gisting (geen zuurstof)
Koolstofassimilatie -> autotrofe organismen kunnen glucose vormen uit koolstofdioxide en
water
Voortgezette assimilatie -> glucose als grondstof voor andere koolhydraten, vetten, eiwitten
en DNA
ATP (adenosinetrifosfaat) -> transporteren chemische energie naar plaatsen in de cel waar
energie nodig is
ATP bestaat uit adenosine en drie fosfaatgroepen
- Derde fosfaatgroep wordt afgesplitst -> ontstaan ADP (adenosinedifosfaat),
bindingsenergie komt vrij
- Tweede fosfaatgroep wordt afgesplitst -> ontstaan AMP (adenosinemonofosfaat)
Vorming ATP
- Fotosynthese -> chloroplasten
- Verbranding -> mitochondriën
- Lichtenergie en chemische energie uit glucose worden omgezet in chemische energie
van ATP
, Fosforylering -> binding fosfaatgroep aan ADP
Energie opslaan -> mitochondriën
Eiwitten -> pH en temperatuur
3.2 enzymen
- Eiwitten die chemische omzettingsprocessen katalyseren
- Eindigen bijna altijd op -ase
Actieve centrum -> deel van het molecuul waar de reactie plaatsvindt
Substraat -> deel waarop een enzym inwerkt
Substraatmolecuul past precies in actieve centrum -> substraat specifiek: elke enzym kan
inwerken op één stof
Reactie specifiek -> één type reactie
Reactieproduct -> stof(fen) die bij een reactie ontstaan
Op het moment van binden vormen het substraat en het enzym een enzym-
substraatcomplex (E-S-complex)
- In het substraatmolecuul worden bindingen tussen atomen verbroken en andere
bindingen komen tot stand
- Substraat wordt omgezet in het product
Cofactor -> als een enzym een ander molecuul nodig heeft
- Enzym wordt dan apo-enzym
- Organische stof -> co-enzym
Energiedrempel -> minimale hoeveelheid energie die nodig is om een reactie op gang te
brengen
Activeringsenergie -> energie die moet worden toegevoerd om de reactie op gang te brengen
Reactie-energie -> energie die vrijkomt
Enzymactiviteit -> mate waarin een enzym een reactie versnelt
- Hoeveel substraat per tijdseenheid wordt omgezet
- Temperatuur, concentratie, pH
Temperatuur
Denaturatie -> te hoge temperatuur waardoor de ruimtelijke structuur van de
enzymmoleculen verandert, hierdoor past het substraat niet meer in het actieve centrum
- Gedenatureerd enzym heeft geen actief centrum meer
- Niet omkeerbaar
Activator -> stoffen die enzymactiviteit verhogen
Remstoffen -> stoffen die enzymactiviteit verlagen
- Concurrerend: bind aan actieve centrum
- Niet-concurrerend: bind aan ander deel enzym, veroorzaken verandering vorm
actieve centrum
3.1 chemie in cellen
Stofwisseling/metabolisme -> het geheel van chemische omzettingsprocessen in een
organisme
- Basale metabolisme -> processen die altijd doorgaan: hartslag, ademhaling
o Geslacht, leeftijd en lichaamsgewicht
Chemische energie -> energie die in de atoombindingen van energierijke stoffen is
opgeslagen
Organische stof
- Grote moleculen
- C, H, O
- Energierijke bindingen
- Koolhydraten, eiwitten en vetten
Anorganische stoffen
- Kleine, eenvoudig gebouwde moleculen
- Veel verschillende moleculen
- Energiearme bindingen
- Water, zout, koolstofdioxide
Assimilatie -> opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen
- Energie nodig -> ATP
o Aminozuren -> eiwit
o Glucose -> zetmeel
o Ijzer + eiwit -> hemoglobine
o Fotosynthese
Dissimilatie -> afbraak van grote organische moleculen tot kleinere moleculen
- Komt energie vrij -> warmte en ATP
o Aërobe dissimilatie -> verbranding
o Anaërobe dissimilatie -> gisting (geen zuurstof)
Koolstofassimilatie -> autotrofe organismen kunnen glucose vormen uit koolstofdioxide en
water
Voortgezette assimilatie -> glucose als grondstof voor andere koolhydraten, vetten, eiwitten
en DNA
ATP (adenosinetrifosfaat) -> transporteren chemische energie naar plaatsen in de cel waar
energie nodig is
ATP bestaat uit adenosine en drie fosfaatgroepen
- Derde fosfaatgroep wordt afgesplitst -> ontstaan ADP (adenosinedifosfaat),
bindingsenergie komt vrij
- Tweede fosfaatgroep wordt afgesplitst -> ontstaan AMP (adenosinemonofosfaat)
Vorming ATP
- Fotosynthese -> chloroplasten
- Verbranding -> mitochondriën
- Lichtenergie en chemische energie uit glucose worden omgezet in chemische energie
van ATP
, Fosforylering -> binding fosfaatgroep aan ADP
Energie opslaan -> mitochondriën
Eiwitten -> pH en temperatuur
3.2 enzymen
- Eiwitten die chemische omzettingsprocessen katalyseren
- Eindigen bijna altijd op -ase
Actieve centrum -> deel van het molecuul waar de reactie plaatsvindt
Substraat -> deel waarop een enzym inwerkt
Substraatmolecuul past precies in actieve centrum -> substraat specifiek: elke enzym kan
inwerken op één stof
Reactie specifiek -> één type reactie
Reactieproduct -> stof(fen) die bij een reactie ontstaan
Op het moment van binden vormen het substraat en het enzym een enzym-
substraatcomplex (E-S-complex)
- In het substraatmolecuul worden bindingen tussen atomen verbroken en andere
bindingen komen tot stand
- Substraat wordt omgezet in het product
Cofactor -> als een enzym een ander molecuul nodig heeft
- Enzym wordt dan apo-enzym
- Organische stof -> co-enzym
Energiedrempel -> minimale hoeveelheid energie die nodig is om een reactie op gang te
brengen
Activeringsenergie -> energie die moet worden toegevoerd om de reactie op gang te brengen
Reactie-energie -> energie die vrijkomt
Enzymactiviteit -> mate waarin een enzym een reactie versnelt
- Hoeveel substraat per tijdseenheid wordt omgezet
- Temperatuur, concentratie, pH
Temperatuur
Denaturatie -> te hoge temperatuur waardoor de ruimtelijke structuur van de
enzymmoleculen verandert, hierdoor past het substraat niet meer in het actieve centrum
- Gedenatureerd enzym heeft geen actief centrum meer
- Niet omkeerbaar
Activator -> stoffen die enzymactiviteit verhogen
Remstoffen -> stoffen die enzymactiviteit verlagen
- Concurrerend: bind aan actieve centrum
- Niet-concurrerend: bind aan ander deel enzym, veroorzaken verandering vorm
actieve centrum