Hydrologisch denken met de waterkringloop
zondag 16 februari 2025 13:57
Begrippen
Verdamping: Het proces waarbij water overgaat van vloeibare vorm naar waterdamp in de atmosfeer.
Evaporatie: Specifiek de verdamping van water vanaf open wateroppervlakken, zoals meren, rivieren en oceanen.
Transpiratie: Het proces waarbij planten water opnemen via hun wortels en dit via hun bladeren als waterdamp afgeven aan de atmosfeer.
Percolatie: Het proces waarbij water door de bodem en ondergrond sijpelt naar diepere lagen.
Infiltratie: Het proces waarbij water de bodem binnendringt en naar het grondwater zakt.
Condensatie: Het proces waarbij waterdamp afkoelt en overgaat in vloeibare vorm, zoals bij de vorming van wolken.
Frontale neerslag: Neerslag die ontstaat wanneer warme en koude luchtmassa's botsen, waardoor de warme lucht opstijgt en afkoelt, wat leidt tot condensatie en neerslag.
Stuwingsneerslag: Neerslag die ontstaat wanneer lucht gedwongen wordt op te stijgen tegen een berghelling, afkoelt en condenseert, wat leidt tot neerslag.
Sneeuw: Bevroren neerslag in de vorm van ijskristallen die samenklonteren tot sneeuwvlokken.
Firn: Oude, korrelige sneeuw die gedeeltelijk is gesmolten en opnieuw bevroren, en de overgang vormt tussen sneeuw en gletsjerijs.
Gletsjer: Een massa van ijs die langzaam van een hoger naar een lager gelegen gebied beweegt, gevormd door de opeenhoping en compressie van sneeuw.
Kwelstromen: Waterstromen die ondergronds bewegen en op natuurlijke wijze aan het oppervlak kunnen verschijnen.
Grondwaterstromen: De verplaatsing van grondwater onder invloed van de zwaartekracht of andere factoren.
Fossiel water: Oud grondwater dat duizenden tot miljoenen jaren geleden is opgesloten en niet meer wordt aangevuld.
Aquifer: Een ondergrondse laag van doorlatend gesteente of sediment die water kan bevatten en doorgeven.
Aquitard: Een ondergrondse laag van slecht doorlatend materiaal die de stroming van grondwater belemmert.
Hangwater: Water dat zich boven de grondwaterspiegel in de bodem bevindt en door capillaire krachten wordt vastgehouden.
Verwelkingspunt: Het bodemvochtgehalte waarbij planten niet langer voldoende water kunnen opnemen en beginnen te verwelken.
Capillaire werking: Het opstijgen van water in fijne poriën of buisjes tegen de zwaartekracht in, als gevolg van adhesie- en cohesiekrachten.
Grondwaterspiegel: Het niveau in de bodem waaronder de poriën volledig met water zijn verzadigd; ook wel de watertafel genoemd.
Bodemwater: Water dat zich in de onverzadigde zone van de bodem bevindt, boven de grondwaterspiegel.
Grondwater: Water dat zich onder het aardoppervlak in de verzadigde zone bevindt, waar alle poriën met water zijn gevuld.
Oppervlakkige afstroming: Water dat over het aardoppervlak stroomt naar rivieren, meren of andere waterlichamen, meestal na neerslag.
Smeltwaterrivier: Een rivier die voornamelijk wordt gevoed door smeltwater van sneeuw en ijs.
Gemengde rivier: Een rivier die wordt gevoed door zowel neerslag, grondwater als smeltwater.
Terugschrijdende erosie: Erosie waarbij een rivier of stroom zijn brongebied uitschuurt en zo stroomopwaarts uitbreidt.
Sedimentatie: Het proces waarbij deeltjes, zoals zand of klei, bezinken en worden afgezet, vaak op de bodem van een waterlichaam.
Golfbasis: De diepte in een waterlichaam waar de invloed van golven op de waterbeweging niet meer merkbaar is.
Kwel: Het proces waarbij grondwater onder druk aan het oppervlak komt, vaak via zwakke plekken in de bodem.
Artesische bron: Een bron waarbij water onder natuurlijke druk omhoog komt door een geperforeerde laag, ook wel artesische bron genoemd.
GWS: Afkorting voor grondwaterspiegel; het niveau waaronder de bodem volledig verzadigd is met water.
Stuwmeer: Een kunstmatig meer dat ontstaat door het afdammen van een rivier of stroom, vaak voor wateropslag of energieopwekking.
Thermocline: Een laag in een waterlichaam waar de temperatuur abrupt verandert met de diepte.
Continentaal plat: Het onderzeese verlengde van een continent, dat zich uitstrekt vanaf de kustlijn tot aan de continentale helling.
Freatisch wateroppervlakte: Het vrije wateroppervlak in een verzadigde zone, gelijk aan de grondwaterspiegel.
Capillair water: Water dat door capillaire krachten wordt vastgehouden in de poriën van de bodem, boven de grondwaterspiegel.
Water - H6 Berendsen
Inleiding
Hydrografie: de beschrijving van het netwerk van rivieren, meren en kanalen. Wordt ook gebruikt voor katering van waterdiepte en dergelijke.
Hydrologie: houdt zich bezig met het gedrag van water op de continenten.
Oceanografie/oceanlogie: onderzoek naar zeeën en oceanen.
Hydrogeologie: De ligging, afmeting en chemische samenstelling van het diepere grondwater, alsmede het ontstaan en het gedrag ervan vormt het onderwerp van deze studie.
NAP: voor het registreren van de hoogte van waterstanden wordt sinds 1682 gebruik gemaakt van vijf hoogtemerken in de stad Amsterdam. Om geen verwarring te krijgen werd vervolgens de verbeterde
hoogtecijfers op peilschalen met NAP aangeduid (Normaal Amsterdams Peil). Door bodemdaling en zeespiegelstijging komt het Nap niet meer overeen met het gemiddelde vloedpeil maar nu met gemiddeld
zeeniveau.
Water is onderdeel van de hydrologische kringloop waardoor het steeds opnieuw op een of andere wijze beschikbaar komt.
Waterhuishouding van Nederland omvat volgens Rijkswaterstaat de zorg voor het op en in de bodem vrij aanwezige water, met oog op de vele belangen die daarbij in het geding zijn.
Integraal waterbeheer: Een holistische benadering van waterbeheer waarbij de sociale, economische en ecologische aspecten van watergebruik in samenhang worden beheerd, met als doel een duurzaam evenwicht
tussen waterbeschikbaarheid, waterkwaliteit en de behoeften van mens en natuur. Dit gebeurt door samenwerking tussen verschillende sectoren, bestuurslagen en belanghebbenden, met aandacht voor zowel
korte- als langetermijngevolgen.
zondag 16 februari 2025 13:57
Begrippen
Verdamping: Het proces waarbij water overgaat van vloeibare vorm naar waterdamp in de atmosfeer.
Evaporatie: Specifiek de verdamping van water vanaf open wateroppervlakken, zoals meren, rivieren en oceanen.
Transpiratie: Het proces waarbij planten water opnemen via hun wortels en dit via hun bladeren als waterdamp afgeven aan de atmosfeer.
Percolatie: Het proces waarbij water door de bodem en ondergrond sijpelt naar diepere lagen.
Infiltratie: Het proces waarbij water de bodem binnendringt en naar het grondwater zakt.
Condensatie: Het proces waarbij waterdamp afkoelt en overgaat in vloeibare vorm, zoals bij de vorming van wolken.
Frontale neerslag: Neerslag die ontstaat wanneer warme en koude luchtmassa's botsen, waardoor de warme lucht opstijgt en afkoelt, wat leidt tot condensatie en neerslag.
Stuwingsneerslag: Neerslag die ontstaat wanneer lucht gedwongen wordt op te stijgen tegen een berghelling, afkoelt en condenseert, wat leidt tot neerslag.
Sneeuw: Bevroren neerslag in de vorm van ijskristallen die samenklonteren tot sneeuwvlokken.
Firn: Oude, korrelige sneeuw die gedeeltelijk is gesmolten en opnieuw bevroren, en de overgang vormt tussen sneeuw en gletsjerijs.
Gletsjer: Een massa van ijs die langzaam van een hoger naar een lager gelegen gebied beweegt, gevormd door de opeenhoping en compressie van sneeuw.
Kwelstromen: Waterstromen die ondergronds bewegen en op natuurlijke wijze aan het oppervlak kunnen verschijnen.
Grondwaterstromen: De verplaatsing van grondwater onder invloed van de zwaartekracht of andere factoren.
Fossiel water: Oud grondwater dat duizenden tot miljoenen jaren geleden is opgesloten en niet meer wordt aangevuld.
Aquifer: Een ondergrondse laag van doorlatend gesteente of sediment die water kan bevatten en doorgeven.
Aquitard: Een ondergrondse laag van slecht doorlatend materiaal die de stroming van grondwater belemmert.
Hangwater: Water dat zich boven de grondwaterspiegel in de bodem bevindt en door capillaire krachten wordt vastgehouden.
Verwelkingspunt: Het bodemvochtgehalte waarbij planten niet langer voldoende water kunnen opnemen en beginnen te verwelken.
Capillaire werking: Het opstijgen van water in fijne poriën of buisjes tegen de zwaartekracht in, als gevolg van adhesie- en cohesiekrachten.
Grondwaterspiegel: Het niveau in de bodem waaronder de poriën volledig met water zijn verzadigd; ook wel de watertafel genoemd.
Bodemwater: Water dat zich in de onverzadigde zone van de bodem bevindt, boven de grondwaterspiegel.
Grondwater: Water dat zich onder het aardoppervlak in de verzadigde zone bevindt, waar alle poriën met water zijn gevuld.
Oppervlakkige afstroming: Water dat over het aardoppervlak stroomt naar rivieren, meren of andere waterlichamen, meestal na neerslag.
Smeltwaterrivier: Een rivier die voornamelijk wordt gevoed door smeltwater van sneeuw en ijs.
Gemengde rivier: Een rivier die wordt gevoed door zowel neerslag, grondwater als smeltwater.
Terugschrijdende erosie: Erosie waarbij een rivier of stroom zijn brongebied uitschuurt en zo stroomopwaarts uitbreidt.
Sedimentatie: Het proces waarbij deeltjes, zoals zand of klei, bezinken en worden afgezet, vaak op de bodem van een waterlichaam.
Golfbasis: De diepte in een waterlichaam waar de invloed van golven op de waterbeweging niet meer merkbaar is.
Kwel: Het proces waarbij grondwater onder druk aan het oppervlak komt, vaak via zwakke plekken in de bodem.
Artesische bron: Een bron waarbij water onder natuurlijke druk omhoog komt door een geperforeerde laag, ook wel artesische bron genoemd.
GWS: Afkorting voor grondwaterspiegel; het niveau waaronder de bodem volledig verzadigd is met water.
Stuwmeer: Een kunstmatig meer dat ontstaat door het afdammen van een rivier of stroom, vaak voor wateropslag of energieopwekking.
Thermocline: Een laag in een waterlichaam waar de temperatuur abrupt verandert met de diepte.
Continentaal plat: Het onderzeese verlengde van een continent, dat zich uitstrekt vanaf de kustlijn tot aan de continentale helling.
Freatisch wateroppervlakte: Het vrije wateroppervlak in een verzadigde zone, gelijk aan de grondwaterspiegel.
Capillair water: Water dat door capillaire krachten wordt vastgehouden in de poriën van de bodem, boven de grondwaterspiegel.
Water - H6 Berendsen
Inleiding
Hydrografie: de beschrijving van het netwerk van rivieren, meren en kanalen. Wordt ook gebruikt voor katering van waterdiepte en dergelijke.
Hydrologie: houdt zich bezig met het gedrag van water op de continenten.
Oceanografie/oceanlogie: onderzoek naar zeeën en oceanen.
Hydrogeologie: De ligging, afmeting en chemische samenstelling van het diepere grondwater, alsmede het ontstaan en het gedrag ervan vormt het onderwerp van deze studie.
NAP: voor het registreren van de hoogte van waterstanden wordt sinds 1682 gebruik gemaakt van vijf hoogtemerken in de stad Amsterdam. Om geen verwarring te krijgen werd vervolgens de verbeterde
hoogtecijfers op peilschalen met NAP aangeduid (Normaal Amsterdams Peil). Door bodemdaling en zeespiegelstijging komt het Nap niet meer overeen met het gemiddelde vloedpeil maar nu met gemiddeld
zeeniveau.
Water is onderdeel van de hydrologische kringloop waardoor het steeds opnieuw op een of andere wijze beschikbaar komt.
Waterhuishouding van Nederland omvat volgens Rijkswaterstaat de zorg voor het op en in de bodem vrij aanwezige water, met oog op de vele belangen die daarbij in het geding zijn.
Integraal waterbeheer: Een holistische benadering van waterbeheer waarbij de sociale, economische en ecologische aspecten van watergebruik in samenhang worden beheerd, met als doel een duurzaam evenwicht
tussen waterbeschikbaarheid, waterkwaliteit en de behoeften van mens en natuur. Dit gebeurt door samenwerking tussen verschillende sectoren, bestuurslagen en belanghebbenden, met aandacht voor zowel
korte- als langetermijngevolgen.