• de wordingsgeschiedenis van onze Rechtstaat begrijpen.
• de invloed van politieke partijen en het maatschappelijke middenveld op het
veiligheidsbeleid van de overheid begrijpen.
• de beleidscyclus uitleggen en daarbij de relatie leggen met de PDCA.
• de taken en rollen van diverse overheden, lokaal, nationaal en Europees, duiden en
positioneren binnen een veiligheidscontext als bijvoorbeeld een evenement.
• het belang uitleggen van informatie- en gegevensbronnen voor de beleidsaanpak van
maatschappelijke veiligheidsvraagstukken in het bijzonder bij evenementen.
Samenvatting lessen en Powerpoints
Les 1
Bestuurskunde = maatschappelijke vraagstukken. Hoe het openbaar bestuur
werkt. Interdisciplinair (wordt vanaf meerdere kanten bekeken).
Doel = inzicht in functioneren en de relaties tussen verschillende bestuurslagen
+ vergelijken met elkaar.
Openbaar bestuur = rijk, provincies, gemeente, waterschappen
Twee middelen om openbaar bestuur in de samenleving te sturen:
- Beleid en besluitvorming = beleidsinstrumenten, beleidscyclus, macht en
invloed.
- Organisatie en management = organisatiestructuren, effectiviteit,
omgevingsinvloeden.
Beleid (plannen) is gericht op sturing = afstemming van het doen en laten van
burgers en maatschappelijke organisaties . Sturing van de maatschappij.
Beleidsinstrumenten:
- Juridische instrumenten = voorschriften
- Economische instrumenten = subsidies
- Communicatie instrumenten = informatie overdacht: reclame
- Fysieke instrumenten = met materiele middelen: een weg afsluiten
Doel actoranalyse = inzicht geven in de actoren van het werkveld. Dit wordt
systematisch in kaart gebracht in de mate van belang, invloed en
beslissingsbevoegdheid.
Les 2
Rechtstaat = al het handelen van de overheid ligt vast in de wet en dat een
burger beschikt over klassieke en sociale grondrechten.
Een samenleving zonder overheid = een samenleving waarin ordeloosheid
heerst, geweld, armoede en oorlog
Openbaar bestuur = rijksoverheid, provincies, gemeenten, waterschappen, ZBO’s
ZBO = Zelfstandig bestuursorgaan. Krijgt publieke taken van de overheid. Zoals
DUO.
1
,Je spreekt van een openbaar bestuur als het met publieke bevoegdheden is
belast en als deze bevoegdheden in de wet staan.
Staat: alle overheden bij elkaar, specifiek grondgebied, een bevolking, wetten,
bestuurlijke organisatie met gezag, erkenning door andere staten (soevereiniteit)
Twee middelen om een openbaar bestuur te sturen:
- Beleid & besluitvorming = beleidsinstrumenten, beleidscyclus, macht,
invloed
- Organisatie & management = organisatiestructuren, effectiviteit,
omgevingsinvloeden
Beleid = plannen die de overheid maakt om de samenleving een bepaalde kant
op te sturen dit wordt gedaan door beleidsinstrumenten (middelen om de
plannen uit te voeren)
Doelen (middelen) tijdspad (uitkomsten) en overheid = beleid
Beleid is ook een politieke strijd. De politiek moet er uiteindelijk over beslissen.
Overheidsbeleid is nodig voor collectieve goederen (veiligheid),
machtposities op de markt (prijzen voor voorzieningen), inkomensherverdeling
(uitkeringen), externe effecten (milieu), stimuleren en ontmoedigen (merit,
demerit), economische redenen.
Thorbecke = grondwetten, rechtstaat, gedecentraliseerde eenheidsstaat,
parlementair stelsel
Staat =
Alle overheden bij elkaar, erkenning door andere staten (soeverein), wettelijke
verordeningen, een bevolking, specifiek grondgebied, bestuurlijke organisatie
met gezag.
Staat der Nederlanden =
Bevoegd om rechtshandelingen te plegen, rechtspersoon
Kenmerken Nederlands openbaar bestuur:
1. Constitutionele monarchie = koning is staatshoofd, handelen is gebonden
aan de GW (constitutie)
2. Rechtsstaat heeft een legaliteitsbeginsel, onderworpen aan regels van de
wet. De overheid mag alleen handelen conform wettelijke bevoegdheden.
3. Scheiding der machten : opereren onafhankelijk van elkaar, controleren
elkaar wel
4. Scheiding van kerk en staat : geen staatskerk
5. Parlementair stelsel = de bevolking kiest rechtstreeks het hoogst
besluitvormende orgaan (tweede kamer)
Machtenscheiding:
Wetgevende macht (parlement)
Uitvoerende macht (regering)
Rechterlijke macht (rechters)
In de praktijk heeft de media ook veel macht.
Ministeriële verantwoordelijkheid = ministers zijn verantwoordelijk voor het
handelen staatshoofd (koning) en voor het doen en laten van rijksambtenaren
2
, Vertrouwensregel = ministers worden geacht af te treden als zij het vertrouwen
van de bevolking hebben verloren
In Nederland worden bestuurders niet gekozen maar benoemd. Gemeenteraad
en Provinciale Staten benoemen Wethouders en Gedeputeerden.
Evenredige vertegenwoordiging = het percentage behaalde zetels is evenredig
met het percentage behaalde stemmen.
Regering = kabinet (ministers en staatssecretarissen) en de koning. Advies door
de Raad van State. En er is een algemene rekenkamer.
De regering geeft verantwoording af aan de Staten-Generaal (Eerste en Tweede
kamer). Hierna geeft de Staten-Generaal vertrouwen aan de regering.
Autonomie = provincies en gemeenten hebben eigen bevoegdheden en taken.
Medebewind = provincies en gemeenten moeten ook vaak regels opstellen in
opdracht van een hogere regeling (wet ruimtelijke ordening)
Secretaris generaal = de hoogste ambtenaar op een ministerie
Les 3
Huis van Thorbecke = De grondwetswijziging van Thorbecke veranderde de leden
van het bestuur en de klassieke grondrechten.
Burgers moesten meer invloed op het bestuur krijgen vond Rudolf Thorbecke.
Eerst was het een cecuskiesrecht (Nederlanders mochten alleen stemmen als ze
de genoeg belasting betaalde en alleen mannen).
De burgemeester is niet de baas van de gemeente want de gemeenteraad
beslist.
De Regering: koning, ministers, staatssecretarissen
De Staten-Generaal: eerste- en tweede kamer
CDA, D66, Christenunie zitten in de coalitie
Tweede kamer; 150 leden, rechtstreeks gekozen door inwoners. Voor wetgeving
en controle. Heeft recht op amendement (wijzigen), budget (begrotingen
behandelen), initiatief (wetsvoorstellen indienen), enquête (getuigen en
deskundigen), motie (vragen stellen aan bewindvoerders), interpellatie (zaken
aan de orde stellen). A BIE MI
Eerste kamer; 75 leden, gekozen door de provinciale staten (getrapte verkiezing).
Voor (mede) wetgeving en controle. Heeft recht op budget (begrotingen
behandelen), enquête (getuigen en deskundigen horen onder ede), motie
(vragen stellen aan de bewindspersonen), interpellatie (zaken aan de orde
stellen). BEMI
Politiek is het sturen van de samenleving (algemeen belang) Dit is nodig waar
mensen samen leven, anders komt er chaos. Ook is politiek de strijd om beleid,
het vormen en verdelen van macht, gezaghebbende toedeling van waarden in
een samenleving.
3