Voor 1789 was er de standenmaatschappij:
- Geestelijkheid (clergé)
- Adel (noblesse)
- Burgerij (tiers-état)
In 1789 was er de Franse revolutie.
- Liberté, egalité, fraternité
- Nieuw tijdperk 🡪 nieuwe tijdrekening (22 sept 1792)
- Optimisme: samen redden we het wel
- Geen absolute vorst meer, geen godsdienst meer (in praktijk zorgde dit voor onrust,
machtsstrijd, veel bloed vergoten)
3 periodes in Franse Revolutie:
1. La terreur (1789-1795). Met Robespierre
2. Directoire (1795-1799). 5-koppig bestuur, gematigde fase
3. Consultat. Napoleon keizer in 1804
Napoleon Bonaparte
Hij probeert door oorlogen en veldtochten Europa te veroveren. Ook in Nederland: zijn broer Louis
Napoleon. ‘Ik, konijn der Nederlanden.’ Was populair en had goede bedoelingen. Hij wilde gaan tot in
Rusland, maar daar ging hij ten onder. Afgetreden in 1814, verbannen.
Lodewijk (Louis) de 18e wordt daarna koning van Frankrijk. Hij was niet meer zo absoluut.
Parijs wordt langzamerhand cultureel centrum van West-Europa: Muziek (opera Garnier),
schilderkunst (Montmartre), beeldhouwkunst (Rodin), architectuur (1852: Napoléon 3 & Baron
Haussmann).
De architect/baron Haussmann zorgde voor:
- Grandeur van de stad vergroten.
- Goed rioleringssysteem aanleggen.
- Grote boulevards 🡪 leger kan efficiënter verplaatsen.
19e eeuw: kolonialisme. Vooral in (Noord-) Afrika.
1870-1871: Frans-Pruisische oorlog Guerre Franco-Prusse. Franrijk verliest, moet Elzas afstaan.
1882: onderwijs voor iedereen (iig basisschool).
Literatuur in 19e eeuw
1. Romantiek
2. Schisma: meerdere stromingen bestaan naast elkaar. Je mag denken wat je vindt.
De drie bekende stromingen:
- Réalisme
, - Symbolisme
- Naturalisme
Romantiek (1820-1850)
- Je ne sais quoi: ik weet niet wat. Het onuitsprekelijke (niet uit te leggen). Ratio was eerst
belangrijk: je moet het begrijpen. Maar mensen hebben toch weer behoefte aan iets vaags.
De romantiek zet zich af tegenover de 18e eeuw (l’Âge des Lumières = verlichting, veel regels.). Je
gaat in de Romantiek juist af op alles wat je niet kunt bewijzen etc.
- Creativiteit, iets nieuws. Er komen veel romanschrijvers (want geen regels meer van koning
over hoe te schrijven).
- Achter de werkelijkheid zit nog een onzichtbare werkelijkheid.
- Religie komt weer om de hoek. In de 18e eeuw gingen kerken dicht, want de rede was
belangrijk. Napoleon zegt: kerken mogen weer open, religie is goed voor algemene cohesie.
Thema’s in de Romantiek
- Verleden (terugkeer, maar vooral interesse naar het verleden. Romans spelen zich af in
verleden) Herwaardering van de geschiedenis.
- Dood/griezelen (wat gebeurt er na de dood?)
- Natuur (verlichting ook al wel (Rousseau), maar de natuur wordt nu ook als persoon gezien.
Die kun je aanspreken. Functioneel personage)
- Noodlot (koppelen aan het onuitsprekelijke (je ne sais quoi) en werkelijkheid/onzichtbare
werkelijkheid. Je probeert iets te veranderen maar dat lukt niet: noodlot tot gevolg)
- Religie (over allerlei godsdiensten, alles is interessant. Niet per se gekoppeld aan
christendom, kan wel)
Natuur en Noodlot worden vaak gecombineerd (Bijvoorbeeld Vuur).
Voorbeeld 1 - Alphonse de Lamartine (1790 - 1869) ROMANTIEK
Gedicht Le Lac uit Méditations Poétiques.
- De Natuur wordt aangesproken als persoon.
- Oceaan van de tijd, daar gooien we het anker in uit = tijd stilzetten.
- Het blijft maar doorgaan, er verandert eigenlijk nooit wat. Had ik de tijd maar stil kunnen
zetten.
- ‘waar jij, meer, haar hebt zien zitten’. Vroeger was hij samen met geliefde, maar ze is nu
dood. Ik kan de tijd niet stilzetten. Dus: Noodlot en Natuur.
Voorbeeld 2 - Stendhal (1783 - 1842) ROMANTIEK + REALSIME (door psychologie)
- La Chartreuse de Parme
- Chroniques italiennes
- Le Rouge et le Noir (1830):
Julien Sorel komt uit een laag sociaal milieu, hij probeert op te klimmen tot hoger (de haute société).
Dat gaat mis: Noodlot.
Er verandert in de roman iets over het denken van de personage: dat is nieuw in de westerse
literatuur! De psychologie maakt het tot een moderne roman.
Julien wordt ter dood veroordeeld door moordpoging. De schrijver baseert zich hierbij (losjes) op
actuele zaken die hij bijvoorbeeld in de krant las.