Samenvatting Immunologie en Virologie -SPPO BMO 3
Virologie
Koch’s Postulaten → Set van vier citeria die bewijzen dat een specifiek microbe de oorzaak is
van een bepaalde ziekten/
1. De ziekte kiem moet in ongewoon grote hoeveelheden in de patiënt of plant worden
aangetroffen maar niet in het gezonde dier of plant.
2. De ziektekiem moet kunnen worden geïsoleerd en verder gekweekt.
3. Een proefdier of dezelfde soortplant dat met de gekweekte kiem besmet wordt, moet
dezelfde ziekte krijgen.
4. De ziektekiem moet uit het proefdier of de proefplant geïsoleerd kunnen worden en gelijk
zijn aan de ziektekiem in het lichaam van de patiënt.
Enkele zvw voldoen niet aan deze postulaten, zoals prionen.
Virus → kleine infectieuze partikels die bestaan uit genetische materiaal (DNA of RNA) in een
eiwitmantel, capsid, en in sommige gevallen een membraanenvelop.
• Kunnen niet zelfstandig leven of vermenigvuldigen, hebben gastheercel nodig voor
reproductie of infectie.
• 20-400nm
• Maar 1 type nucleïnezuur
• Geen metabolisme en maken geen ATP > gebruiken gastheer
• Geen enzymen die nodig zijn voor het produceren van macromoleculen zoals eiwitten.
Viroiden → kleine bekende infectieuze agentia, bestaan uit kort stukje circulair ss-RNA zonder
een eiwitomhulsel.
• Bestaan alleen uit genetisch materiaal en codeert geen eiwitten.
• Lijkt op ds molecuul door interne baseparing
• Wordt door RNA-polymerase van gastheercel gerepliceerd.
Prionen → Abnormaal gevouwen onvernietigbare infectieuze eiwitten die
vermenigvuldigen door andere normale eiwitten om te vormen in prion.
• Bevatten geen nucleïnezuren.
Retrovirus → RNA virussen die genetische materiaal omzetten in DNA met behulp van reverse
transcriptase, DNA wordt geïntegreerd in genoom van gastheercel.
Virion → volledige, infectieuze vorm van een virus dat buiten een
gastheercel bestaat en instaat is om een cel binnen te dringen
om zich te repliceren. Bestaande uit:
Viraal genoom → genetische materiaal van een virus, bevat
instructie voor replicatie en assemblage van nieuwe virusdeeltjes.
• 5-670kb
• DNA-virussen: genetisch materiaal bestaat uit DNA dat
lineair of circulair kan zijn
• RNA-virussen: genetisch materiaal bestaat uit RNA dat
enkelstrengs of dubbelstrengs kan zijn, maar ook positief of negatief georiënteerd.
Capside → eiwitmantel van virus dat het genoom omvat die bestaat uit capsomeren
• Capsomeren → herhaalde eiwiteenheden, die samen met andere capsomeren een 3D
structuur vormt om het virale genoom te beschermen.
• Icosaëdrisch, helixvormig of complex
• Ontstaat door self-assembly
,Membraanenvelop → lipidenlaag afkomstig van de gastheercel waar virus zich heeft
gerepliceerd. Bevat lipiden, gastheer eiwitten en virale eiwitten
• Speelt rol bij infectie van gastheercel
Daarnaast kunnen virionen enzymen bevatten zoal lysozym, nucleïnezuurpolymerases en
enzymen die gebruikt worden voor synthese nieuwe virionen
.
Virus Replicatie
Cytopathic effect → zichtbare verandering of schade van een gastheercel als gevolg van een
virale infectie. Kan leiden tot verandering in cel morfologie, celstructuren of celdood
Synctia → het ontstaan van grotere cellen door de fusie van meerdere kleine cellen, kan
optreden bij virale infecties
Binding → virus hecht zich aan gastheercellen door
binding receptoren die tot expressie komen op
oppervlak. Deze binding kan structurele verandering in
virion veroorzaken.
• HIV bindt via gp120 aan CD4-receptoren op
een gastheercel, zoals helper T-lymfocyt,
transporteren virus naar weefsel waar deze
in overvloed aanwezig zijn.
Fusion → Fusie van virusenvelop met het celmembraan
waardoor viraal genoom en enzymen in cytoplasma
terecht komen. Fusie wordt gereguleerd door
glycoproteïne die geactiveerd kunnen wordend oor
receptorbindingen of een laag pH in endosoom.
Reverse transcription → Reverse transcriptase zet ssRNA om naar dsDNA, dit wordt door
gastheereiwitten naar de celkern van gastheer getransporteerd.
Intergration → het virale DNA integreert het gastheergenoom integrase, dit geïntegreerde DNA
dient als template tijdens synthese
Synthese → Virale mRNA worden in cytoplasma van gastheercel getransleerd door ribosomen
voor productie van virale eiwitten en genetische materiaal. Elke virus heeft een ander
replicatiestrategie.
Assembly → virale eiwitten en genetisch materiaal worden in het cytoplasma samengebracht
om nieuwe virionen te vormen.
• Viraal genoom moet onderscheid worden van cellulair DNA- of RNA-moleculen die
aanwezig zijn in gastheercel > Verpakking signalen bevinden zich in viraal genoom
Release → nieuw virusdeeltje in de gastheercel fuseert door membraan dmv glycoproteïne bind
en fuseert het virion met nieuwe gastheercellen. Release kan ook door cellysis of apoptose van
gastheercel.
Replicatie strategieën
Alle virussen kunnen onderverdeeld worden in
zeven groepen:
Klasse I: Dubbelstrengs DNA
Klasse II: Enkelstrengs DNA
Klasse III: Dubbelstrengs RNA
Klasse IV: Enkelstrengs RNA (+ stand)
Klasse V: Enkelstrengs DNA (- strand)
Klasse VI: Enkelstrengs RNA, replicatie van DNA
Klasse VII: Dubbelstrengs DNA, replicatie van RNA
, Klasse I: dsDNA virussen → type virus dat gastheer kern moet binnendringen voor replicatie.
Genereert mRNA met behulp van strategieën die vergelijkbaar zijn met die van de
gastheercellen.
• Gereguleerde replicatie
• Gastheercelpolymerase of eigen
replicatiefactoren
• Afhankelijk van cellulaire toestand die replicatie
toestaat
• Virus kan celdeling forceren, wat kan leiden tot transformatie van cel en kanker.
• Alleen pokkenvirusfamilie hoeft niet in de kern gerepliceerd te worden.
Klasse II: ssDNA virussen → Type virus dat gastheerkern moet
binnendringen voor replicatie. Deze virussen niet goed
bestudeerd
• Vorming van dsDNA-intermediair dat dient als template
voor synthese ssDNA.
• Bevat + strand en een strand die is opgenomen in het
virusdeeltje. Een – strand heeft een basesequentie die complementair is aan de + strand
• mRNA kan worden getranscribeerd van de – strand
Klasse III: dsRNA virussen → Type virus dat niet gebruik maakt van gastheerpolymerase voor
replicatie. Heeft virus RNA afhankelijke RNA polymerase nodig die enkelstrengs + strand RNA’s
transcribeert mbv – strand als template
• dsRNA gevonden in segmenten, waarvan elk
getranscribeerd wordt tot één mRNA en eiwit
• + strand viraal RNA is vergelijkbaar met mRNA en kan dus
direct worden vertaald door de gastheercel.
• - stand viraal RNA is complementair aan mRNA en moet dus worden omgezet in + strand
RNA door een RNA-polymerase voor vertaling
Klasse IV: ssRNA + strand virus→ Type virus waarbij de + strand genoom van het virion direct
worden benaderd door gastheerribosomen en functioneren als mRNA
• RNA-afhankelijke RNA-polymerase wordt gebruikt
• Polycistronische mRNA: genoom RNA vormt mRNA en
wordt vertaald in polyproteïneproducten dat wordt
gebruikt voor vorming volwassen eiwitten.
• - strand viraal RNA is complementair aan mRNA en moet
omgezet worden in + strand RNA door een RNA-
polymerase voor vertaling.
Klasse V: ssRNA – stand virussen → Type virus waarbij de – stand van het genoom word
getranscribeerd door RNA afhankelijke RNA-polymerase om mRNA en een + strand RNA te
produceren die dienen als template voor genoomreplicatie
• - stand RNA virussen kunnen niet rechtstreeks door
gastheer ribosomen worden benaderd voor eiwit
productie.
• Niet-gesegmenteerde virussen → eerste stap in
replicatie is transcriptie van – stand om monocistronische mRNA te produceren die
coderen voor virale eiwitten. Daarnaast wordt + stand genoomkopie geproduceerd die
dient als template productie van – strand genoom
• Gesegmenteerde virussen → replicatie waarbij virale RNA afhankelijke RNA-polymerase
monocistronische mRNA's produceert uit elk genoomsegment.
Virologie
Koch’s Postulaten → Set van vier citeria die bewijzen dat een specifiek microbe de oorzaak is
van een bepaalde ziekten/
1. De ziekte kiem moet in ongewoon grote hoeveelheden in de patiënt of plant worden
aangetroffen maar niet in het gezonde dier of plant.
2. De ziektekiem moet kunnen worden geïsoleerd en verder gekweekt.
3. Een proefdier of dezelfde soortplant dat met de gekweekte kiem besmet wordt, moet
dezelfde ziekte krijgen.
4. De ziektekiem moet uit het proefdier of de proefplant geïsoleerd kunnen worden en gelijk
zijn aan de ziektekiem in het lichaam van de patiënt.
Enkele zvw voldoen niet aan deze postulaten, zoals prionen.
Virus → kleine infectieuze partikels die bestaan uit genetische materiaal (DNA of RNA) in een
eiwitmantel, capsid, en in sommige gevallen een membraanenvelop.
• Kunnen niet zelfstandig leven of vermenigvuldigen, hebben gastheercel nodig voor
reproductie of infectie.
• 20-400nm
• Maar 1 type nucleïnezuur
• Geen metabolisme en maken geen ATP > gebruiken gastheer
• Geen enzymen die nodig zijn voor het produceren van macromoleculen zoals eiwitten.
Viroiden → kleine bekende infectieuze agentia, bestaan uit kort stukje circulair ss-RNA zonder
een eiwitomhulsel.
• Bestaan alleen uit genetisch materiaal en codeert geen eiwitten.
• Lijkt op ds molecuul door interne baseparing
• Wordt door RNA-polymerase van gastheercel gerepliceerd.
Prionen → Abnormaal gevouwen onvernietigbare infectieuze eiwitten die
vermenigvuldigen door andere normale eiwitten om te vormen in prion.
• Bevatten geen nucleïnezuren.
Retrovirus → RNA virussen die genetische materiaal omzetten in DNA met behulp van reverse
transcriptase, DNA wordt geïntegreerd in genoom van gastheercel.
Virion → volledige, infectieuze vorm van een virus dat buiten een
gastheercel bestaat en instaat is om een cel binnen te dringen
om zich te repliceren. Bestaande uit:
Viraal genoom → genetische materiaal van een virus, bevat
instructie voor replicatie en assemblage van nieuwe virusdeeltjes.
• 5-670kb
• DNA-virussen: genetisch materiaal bestaat uit DNA dat
lineair of circulair kan zijn
• RNA-virussen: genetisch materiaal bestaat uit RNA dat
enkelstrengs of dubbelstrengs kan zijn, maar ook positief of negatief georiënteerd.
Capside → eiwitmantel van virus dat het genoom omvat die bestaat uit capsomeren
• Capsomeren → herhaalde eiwiteenheden, die samen met andere capsomeren een 3D
structuur vormt om het virale genoom te beschermen.
• Icosaëdrisch, helixvormig of complex
• Ontstaat door self-assembly
,Membraanenvelop → lipidenlaag afkomstig van de gastheercel waar virus zich heeft
gerepliceerd. Bevat lipiden, gastheer eiwitten en virale eiwitten
• Speelt rol bij infectie van gastheercel
Daarnaast kunnen virionen enzymen bevatten zoal lysozym, nucleïnezuurpolymerases en
enzymen die gebruikt worden voor synthese nieuwe virionen
.
Virus Replicatie
Cytopathic effect → zichtbare verandering of schade van een gastheercel als gevolg van een
virale infectie. Kan leiden tot verandering in cel morfologie, celstructuren of celdood
Synctia → het ontstaan van grotere cellen door de fusie van meerdere kleine cellen, kan
optreden bij virale infecties
Binding → virus hecht zich aan gastheercellen door
binding receptoren die tot expressie komen op
oppervlak. Deze binding kan structurele verandering in
virion veroorzaken.
• HIV bindt via gp120 aan CD4-receptoren op
een gastheercel, zoals helper T-lymfocyt,
transporteren virus naar weefsel waar deze
in overvloed aanwezig zijn.
Fusion → Fusie van virusenvelop met het celmembraan
waardoor viraal genoom en enzymen in cytoplasma
terecht komen. Fusie wordt gereguleerd door
glycoproteïne die geactiveerd kunnen wordend oor
receptorbindingen of een laag pH in endosoom.
Reverse transcription → Reverse transcriptase zet ssRNA om naar dsDNA, dit wordt door
gastheereiwitten naar de celkern van gastheer getransporteerd.
Intergration → het virale DNA integreert het gastheergenoom integrase, dit geïntegreerde DNA
dient als template tijdens synthese
Synthese → Virale mRNA worden in cytoplasma van gastheercel getransleerd door ribosomen
voor productie van virale eiwitten en genetische materiaal. Elke virus heeft een ander
replicatiestrategie.
Assembly → virale eiwitten en genetisch materiaal worden in het cytoplasma samengebracht
om nieuwe virionen te vormen.
• Viraal genoom moet onderscheid worden van cellulair DNA- of RNA-moleculen die
aanwezig zijn in gastheercel > Verpakking signalen bevinden zich in viraal genoom
Release → nieuw virusdeeltje in de gastheercel fuseert door membraan dmv glycoproteïne bind
en fuseert het virion met nieuwe gastheercellen. Release kan ook door cellysis of apoptose van
gastheercel.
Replicatie strategieën
Alle virussen kunnen onderverdeeld worden in
zeven groepen:
Klasse I: Dubbelstrengs DNA
Klasse II: Enkelstrengs DNA
Klasse III: Dubbelstrengs RNA
Klasse IV: Enkelstrengs RNA (+ stand)
Klasse V: Enkelstrengs DNA (- strand)
Klasse VI: Enkelstrengs RNA, replicatie van DNA
Klasse VII: Dubbelstrengs DNA, replicatie van RNA
, Klasse I: dsDNA virussen → type virus dat gastheer kern moet binnendringen voor replicatie.
Genereert mRNA met behulp van strategieën die vergelijkbaar zijn met die van de
gastheercellen.
• Gereguleerde replicatie
• Gastheercelpolymerase of eigen
replicatiefactoren
• Afhankelijk van cellulaire toestand die replicatie
toestaat
• Virus kan celdeling forceren, wat kan leiden tot transformatie van cel en kanker.
• Alleen pokkenvirusfamilie hoeft niet in de kern gerepliceerd te worden.
Klasse II: ssDNA virussen → Type virus dat gastheerkern moet
binnendringen voor replicatie. Deze virussen niet goed
bestudeerd
• Vorming van dsDNA-intermediair dat dient als template
voor synthese ssDNA.
• Bevat + strand en een strand die is opgenomen in het
virusdeeltje. Een – strand heeft een basesequentie die complementair is aan de + strand
• mRNA kan worden getranscribeerd van de – strand
Klasse III: dsRNA virussen → Type virus dat niet gebruik maakt van gastheerpolymerase voor
replicatie. Heeft virus RNA afhankelijke RNA polymerase nodig die enkelstrengs + strand RNA’s
transcribeert mbv – strand als template
• dsRNA gevonden in segmenten, waarvan elk
getranscribeerd wordt tot één mRNA en eiwit
• + strand viraal RNA is vergelijkbaar met mRNA en kan dus
direct worden vertaald door de gastheercel.
• - stand viraal RNA is complementair aan mRNA en moet dus worden omgezet in + strand
RNA door een RNA-polymerase voor vertaling
Klasse IV: ssRNA + strand virus→ Type virus waarbij de + strand genoom van het virion direct
worden benaderd door gastheerribosomen en functioneren als mRNA
• RNA-afhankelijke RNA-polymerase wordt gebruikt
• Polycistronische mRNA: genoom RNA vormt mRNA en
wordt vertaald in polyproteïneproducten dat wordt
gebruikt voor vorming volwassen eiwitten.
• - strand viraal RNA is complementair aan mRNA en moet
omgezet worden in + strand RNA door een RNA-
polymerase voor vertaling.
Klasse V: ssRNA – stand virussen → Type virus waarbij de – stand van het genoom word
getranscribeerd door RNA afhankelijke RNA-polymerase om mRNA en een + strand RNA te
produceren die dienen als template voor genoomreplicatie
• - stand RNA virussen kunnen niet rechtstreeks door
gastheer ribosomen worden benaderd voor eiwit
productie.
• Niet-gesegmenteerde virussen → eerste stap in
replicatie is transcriptie van – stand om monocistronische mRNA te produceren die
coderen voor virale eiwitten. Daarnaast wordt + stand genoomkopie geproduceerd die
dient als template productie van – strand genoom
• Gesegmenteerde virussen → replicatie waarbij virale RNA afhankelijke RNA-polymerase
monocistronische mRNA's produceert uit elk genoomsegment.