Les 04/03
Examenvorm: veel herhaling
● Deel – algemene pathologie (Rita Bosmans)
Opdracht 1: Hulpmiddelen om gegevens te verzamelen in verloskundige setting?
- Welke ken je?
- Moederboekje
- Patiëntendossier
- Verloskundige, algemene en familiale anamnese
- Lichamelijk onderzoek
- Echografie
- CTG (fetal monitoring)
- Bloedonderzoek
- Urineonderzoek
- GBS screening
Powerpoint
Homeostase: Het ‘inwendige evenwicht’ van het lichaam: de interne omstandigheden zoals
temp, pH, samenstelling bloed, vochtgehalte etc. blijft constant, ook wanneer externe
omstandigheden veranderen.
Ziekte: Een verstoring van de homeostase
Aandoening: Elke afwijking van lichaam of geest
Endogeen: oorzaak van binnenuit
Exogeen: oorzaak van buitenaf
Pathogenese; processen in het lichaam die, in reactie op een eventuele oorzaak, tot een
ziekt eleiden
Symptomen: kenmerken of verschijnselen waaraan een aandoening te herkennen is
- Subjectief
- Objectief: meetbaar/observeerbaar
Syndroom: Verzameling van samen voorkomende symptomen
Diagnostiek:
● Anamnese
● Klinisch onderzoek
- Inspectie
- Auscultatie
- Palpatie
- Percussie
● Technische onderzoeken
● Diagnose en differentiaaldiagnose
● Behandeling
Klinisch redeneren: koppelen van eigen observaties en interpretaties aan de medische
kennis om tot stappenplan te komen voor verpleegkundig handelen. Dit is niet enkel het
terrein van de arts, maar de verpleging speelt hier een belangrijke rol in.
,VALTIS (=geen examenvraag)
V = Voorgeschiedenis
A = Aard
L = Lokalisatie
T = Tijd
I = Intensiteit
S = Samenhang
Inspectie: kijken naar de pt
Percussie: uitkloppen van organen
Auscultatie: luisteren van geluiden voortgebracht door organen
Palpatie: voelen van organen en lichaamsdelen
MEWS = Modified Early Warning Score (niet schema uit je hoofd leren)
- AH frequentie
- O2 saturatie
- Temperatuur
- Hartfrequentie
- Bloeddruk
- Bewustzijnsniveau
ISBARR = effectieve communicatie (wordt niet letterlijk getoetst)
I = Identificatie van zelf en pt
S = Situatie, beknopte schets
B = Background
A = Assessment (beoordeling)
R = Recommendation (aanbeveling)
R = Readback (herhaling)
MEWS en ISBARR meenemen
,Les 2
Zelf verwerkte stof:
Basis van het klinisch redeneren steunt op 4 vragen:
● Diagnostische vraag: wat is er aan de hand?
● Etiologische vraag (of oorzakelijke vraag): waardoor komt het?
● Prognostische vraag
● Therapeutische vraag (wat kunnen we doen?)
Hoofdstuk 1: Neurologie en endocrinologie
Neurologie:
● lees je uit hoofdstuk 13 - aandoeningen van het zenuwstelsel het stuk over epilepsie
(pag. 359 - 362)
● maak een samenvatting van dit stukje - bij voorkeur met behulp van de Cornell-methode.
● bekijk video 3/5 - voorbeeld - tonisch clonische aanval epilepsie
● wat kan je herkennen
Endocrinologie:
● lees je hoofdstuk 12 - aandoeningen van het hormoonstelsel
● bekijk de video over hyperthyreoïdie en hypothyreoïdie. De video over het verschil en
overeenkomst tussen type 1 en type 2 kan nuttig zijn voor de lessen over zwangerschap
en diabetes.
● Denk bij het verwerken van deze inhouden na welke aspecten uit de basispathologie
belangrijk zijn om mee te nemen naar je praktijk als verloskundige.
, H13: Epilepsie
= het optreden van epileptische aanvallen (insulten) als gevolg van een tijdelijk verstoorde
elektrische hersenactiviteit. Kan bij alle leeftijden voorkomen, maar duidelijk meer bij jonge
kinderen en >60.
● Risicofactoren:
- Aandoeningen van de hersenen, zoals CVA, aangeboren vaat- of
hersenafwijkingen, traumatisch hoofdletsel, hersentumor, meningitis, encefalitis.
- Hersenschade door chronisch overmatig alcohol- of drugsgebruik
- Verstandelijke beperking
- Insult of koortsstuip in voorgeschiedenis
- Familiale anamnese (epilepsie in familie voorkomen)
Etiologie (oorzaak:
Bij epilepsie gaat normale hersenactiviteit plotseling over in een epileptische aanval. De
aanval is het gevolg van een verhoogde prikkelbaarheid van de hersencellen die leidt tot een
gelijktijdige ontlading = soort ‘kortsluiting’ in de hersenen. Bij de verhoogde prikkelbaarheid
spelen de ionenkanalen in de celmembraan en neurotransmitters een rol.
Wanneer de hersenen zijn beschadigd of wanneer er sprake is van uitlokkende factoren,
vergemakkelijkt dit het ontstaan van een aanval.
Uitlokkende factoren: slaaptekort, overmatig alcoholgebruik, drugsgebruik, emotionele
stress, hormonale veranderingen, koorts en soms ook lichtflitsen.
De verschijnselen van epilepsie zijn afhankelijk van de lokalisatie in de hersenen, de
uitgebreidheid en intensiteit van de overmatige elektrische activiteit.
Focale epilepsie: afwijking in één hersendeel
Gegeneraliseerde epilepsie: beide hersenhelften
Symptomen:
Hangt af van de vorm van de epilepsie en lokalisatie in de hersenen.
Tabel 13.4: kopiëren
Meeste komt voor aanvallen met een focaal begin. Ervaren van een aura wordt ook gezien
als een aanval met een focaal begin, hierbij opstijgend gevoel vanuit de maag, deja vu, het
zien van sterretjes of lichtflitsen. Gevoel van derealisatie is omgeving, voorwerpen, of
personen begin je te ervaren of vreemd of onecht. Aanval met focaal begin kan gepaard
gaan met verminderde gewaarwording, minder besef van zichzelf en de omgeving.
Een focale aanval kan ook overgaan in een gegeneraliseerde tonisch-clonische aanval.
Hierbij sprake van bewustzijnsverlies, verhoogde spierspanning (tonische fase),
bleekblauwe verkleuring van gelaat (O2 tekort), ritmische spierschokken ledematen en hoofd
(clonische fase), tong bijten, speekselvloed, urine-incontinentie en braken = grote aanval.
Na epileptische aanval, de postictale periode, vaak vermoeidheid en slaperig, verwarring,
hoofdpijn
Diagnostiek:
Moet voldoen aan bepaalde criteria, algemeen sprake van terugkerende epileptische
aanvallen of grote kans op herhalingen.
Onderzoek: EEG, MRI-scan voor oorzaken epilepsie en herhalingsrisico. Soms ook
bloedonderzoek en hartonderzoek.