ECONOMIE – FREDERIC VERMEULEN
1. WAT IS ECONOMIE
1.1 ONDERWERP & INVALSHOEK
• Economics = Economie = studie van het economische
• Economies = de economie zelf
• Economen bestuderen menselijk gedrag dat maakt het een deel van de sociale wetenschappen
1.2 EENVOUDIGE ECONOMISCHE KRINGLOOP
1.2.1 CONSUMPTIE
• Welvaart van een maatschappij hangt oa. Af van de behoeftebevrediging van de leden van die samenleving
o Economische term is consumptie
o Consument = diegene die consumeert
o De consument consumeert niet zijn volledige inkomen
- Sparen als niet-consumeren
- Sparen als uitgesteld consumeren (tijdsdimensie)
• Meeste consumptiegoederen verdwijnen door ze te gebruiken (bv. voedsel, benzine)
• Duurzame consumptiegoederen verslijten wel maar worden niet noodzakelijk onbruikbaar (bv. kleding,
auto’s, huizen)
1.2.2 PRODUCTIE, TOEGEVOEGDE WAARDE & INKOMEN
Productie = alle activiteiten waardoor goederen & diensten tot stand gebracht worden & op gepaste tijd &
plaats ter beschikking worden gesteld aan consumenten
• Productieproces is ingewikkeld
o Niet enkel productie zelf
o Ook ontwikkeling, opslag, transport etc.
bv. broodjeszaak
• Productieproces zet inputs om in outputs
• 2 belangrijkste productiefactoren: arbeid & kapitaal
,Kapitaalgoederen = door de mens geproduceerde duurzame productiemiddelen
• Deel van kapitaalgoederen gaat verloren tijdens productie
o Depreciatie
o Afschrijving
• Investeren = aankoop van nieuwe duurzame kapitaalgoederen
o Vervangingsinvesteringen (bv. oude vrachtwagen verkopen en nieuwe kopen)
o Netto-investeringen (bv. extra vrachtwagen kopen omdat er teveel werk is)
o Bruto-investeringen = netto-investeringen + vervangingsinvesteringen
• Doel van productie: output realiseren obv. lopende inputs die beter geschikt is voor behoeftebevrediging
of bruikbaar is in andere productieprocessen
Toegevoegde waarde
• Bruto toegevoegde waarde = waarde van output is groter dan totale waarde van lopende inputs
Productieproces creëert waarde (je zou ook alle ingrediënten los kunnen eten maar het feit dat er een
broodje is met alles tussen een meerwaarde)
o Bruto toegevoegde waarde = netto toegevoegde waarde + afschrijvingen
• Netto toegevoegde waarde = vergoeding productiefactoren (ID: inkomen = TW)
• Berekenen van BBP van totale economie
o Niet alle output leidt tot dubbeltellingen
- Outputs die andere bedrijven gebruiken voor hun productie als grond- of hulpstof zijn
intermediaire goederen
- Enkel de geproduceerde finale goederen tellen mee
• Alternatief: optellen van de toegevoegde waarde
1.2.3 ECONOMISCHE AGENTEN
Economische agenten = personen & instellingen die beslissingen nemen over activiteiten als productie,
consumptie maar ook aan- & verkoop van goederen & diensten, sparen, toestaan of opnemen van leningen…
3 soorten beslissingsnemers
• Gezinnen
• Ondernemingen
• overheid
1.2.4 EEN KRINGLOOP
• Gezinnen & consumenten enerzijds en producenten & ondernemingen anderzijds zijn geen synoniemen
• Gezinnen consumeren maar zijn ook eigenaar van de productiefactoren
• Ondernemingen produceren consumptiegoederen die de gezinnen kopen voor behoeftebevrediging
• We illustreren dit adhv. een simpele kringloop zonder OH
,1.3 WELVAART & ECONOMISCHE GROEI
1.3.1 VAN ARM NAAR WELVAREND
• Koopkrachtspariteiten = Purchasing power parities = ppp
• We produceren & consumeren nu veel meer
• Grote invloed industriële revolutie
Groei
• Recent fenomeen
• In 19e eeuw kende België nog hongersnoden, vandaag zijn we enorm rijk en welvarend
o Op wereldvlek is het BBP in 2015, 564x hoger dan in het jaar 1
o De laatste verdubbeling van het wereld-bbp duurde minder dan 50 jaar
• De wereldbevolking groeide veel trager met factor 32.5
• Het bbp per capita is één van de meest gebruikte welvaartsindicatoren
Cross-sectie (cijfers per kolom)
• In 2015 beschikt België over $1992 / maand
• Inwoners van CAR beschikken over $36.8 / maand
Beide inkomens zijn vergelijkbaar in termen van koopkracht
o Uitgedrukt in PPP-dollars
o Cijfers zijn maw. in reële termen: hoeveel goederen & diensten kan je met $1 in alle werelddelen
op eender welk tijdstip kopen
Longitudinaal perspectief (cijfers per rij)
• Wereldbewoners beschikken vandaag over 14x meer goederen & diensten dan in 1500
• Toename vooral te danken aan laatste eeuwen
• Wereldhandel is een van de belangrijkste verklaringen voor welvaartsgroei
, 1.3.2 NIET ALLEEN MEER MAAR OOK ANDERS
Verdeling van gemiddelde gezinsbudget
• Verschillende verdeling van goederen & diensten na huishoud-budgetonderzoeken
• We produceren niet enkel veel meer goederen maar ook andere dingen
• In 1853 ging meer dan 2/3 van de uitgaven naar voeding & drank vandaag hooguit 15%
• Veel zaken die in 1853 amper voorkwamen nemen vandaag een belangrijke plaats in (bv.
restaurantbezoeken, cultuur, toerisme etc.
aandeel van werkgelegenheid in landbouw, industrie & diensten
• Verschuiving in consumptie weerspiegelen zich ook aan productiezijde
o Aandeel landbouw in werkgelegenheid is gedaald van 55% tot 1.3%
o Des-industrialisering
o Dienstenindustrie is belangrijkste sector geworden: 80% van de werkgelegenheid
Economische sectoren
• Primaire sector: grondstoffen landbouw & visserij
• Secundaire sector: verwerking van grondstoffen industrie
• Tertiaire sector: commerciële diensten
• Quartaire sector: niet-commerciële diensten
1. WAT IS ECONOMIE
1.1 ONDERWERP & INVALSHOEK
• Economics = Economie = studie van het economische
• Economies = de economie zelf
• Economen bestuderen menselijk gedrag dat maakt het een deel van de sociale wetenschappen
1.2 EENVOUDIGE ECONOMISCHE KRINGLOOP
1.2.1 CONSUMPTIE
• Welvaart van een maatschappij hangt oa. Af van de behoeftebevrediging van de leden van die samenleving
o Economische term is consumptie
o Consument = diegene die consumeert
o De consument consumeert niet zijn volledige inkomen
- Sparen als niet-consumeren
- Sparen als uitgesteld consumeren (tijdsdimensie)
• Meeste consumptiegoederen verdwijnen door ze te gebruiken (bv. voedsel, benzine)
• Duurzame consumptiegoederen verslijten wel maar worden niet noodzakelijk onbruikbaar (bv. kleding,
auto’s, huizen)
1.2.2 PRODUCTIE, TOEGEVOEGDE WAARDE & INKOMEN
Productie = alle activiteiten waardoor goederen & diensten tot stand gebracht worden & op gepaste tijd &
plaats ter beschikking worden gesteld aan consumenten
• Productieproces is ingewikkeld
o Niet enkel productie zelf
o Ook ontwikkeling, opslag, transport etc.
bv. broodjeszaak
• Productieproces zet inputs om in outputs
• 2 belangrijkste productiefactoren: arbeid & kapitaal
,Kapitaalgoederen = door de mens geproduceerde duurzame productiemiddelen
• Deel van kapitaalgoederen gaat verloren tijdens productie
o Depreciatie
o Afschrijving
• Investeren = aankoop van nieuwe duurzame kapitaalgoederen
o Vervangingsinvesteringen (bv. oude vrachtwagen verkopen en nieuwe kopen)
o Netto-investeringen (bv. extra vrachtwagen kopen omdat er teveel werk is)
o Bruto-investeringen = netto-investeringen + vervangingsinvesteringen
• Doel van productie: output realiseren obv. lopende inputs die beter geschikt is voor behoeftebevrediging
of bruikbaar is in andere productieprocessen
Toegevoegde waarde
• Bruto toegevoegde waarde = waarde van output is groter dan totale waarde van lopende inputs
Productieproces creëert waarde (je zou ook alle ingrediënten los kunnen eten maar het feit dat er een
broodje is met alles tussen een meerwaarde)
o Bruto toegevoegde waarde = netto toegevoegde waarde + afschrijvingen
• Netto toegevoegde waarde = vergoeding productiefactoren (ID: inkomen = TW)
• Berekenen van BBP van totale economie
o Niet alle output leidt tot dubbeltellingen
- Outputs die andere bedrijven gebruiken voor hun productie als grond- of hulpstof zijn
intermediaire goederen
- Enkel de geproduceerde finale goederen tellen mee
• Alternatief: optellen van de toegevoegde waarde
1.2.3 ECONOMISCHE AGENTEN
Economische agenten = personen & instellingen die beslissingen nemen over activiteiten als productie,
consumptie maar ook aan- & verkoop van goederen & diensten, sparen, toestaan of opnemen van leningen…
3 soorten beslissingsnemers
• Gezinnen
• Ondernemingen
• overheid
1.2.4 EEN KRINGLOOP
• Gezinnen & consumenten enerzijds en producenten & ondernemingen anderzijds zijn geen synoniemen
• Gezinnen consumeren maar zijn ook eigenaar van de productiefactoren
• Ondernemingen produceren consumptiegoederen die de gezinnen kopen voor behoeftebevrediging
• We illustreren dit adhv. een simpele kringloop zonder OH
,1.3 WELVAART & ECONOMISCHE GROEI
1.3.1 VAN ARM NAAR WELVAREND
• Koopkrachtspariteiten = Purchasing power parities = ppp
• We produceren & consumeren nu veel meer
• Grote invloed industriële revolutie
Groei
• Recent fenomeen
• In 19e eeuw kende België nog hongersnoden, vandaag zijn we enorm rijk en welvarend
o Op wereldvlek is het BBP in 2015, 564x hoger dan in het jaar 1
o De laatste verdubbeling van het wereld-bbp duurde minder dan 50 jaar
• De wereldbevolking groeide veel trager met factor 32.5
• Het bbp per capita is één van de meest gebruikte welvaartsindicatoren
Cross-sectie (cijfers per kolom)
• In 2015 beschikt België over $1992 / maand
• Inwoners van CAR beschikken over $36.8 / maand
Beide inkomens zijn vergelijkbaar in termen van koopkracht
o Uitgedrukt in PPP-dollars
o Cijfers zijn maw. in reële termen: hoeveel goederen & diensten kan je met $1 in alle werelddelen
op eender welk tijdstip kopen
Longitudinaal perspectief (cijfers per rij)
• Wereldbewoners beschikken vandaag over 14x meer goederen & diensten dan in 1500
• Toename vooral te danken aan laatste eeuwen
• Wereldhandel is een van de belangrijkste verklaringen voor welvaartsgroei
, 1.3.2 NIET ALLEEN MEER MAAR OOK ANDERS
Verdeling van gemiddelde gezinsbudget
• Verschillende verdeling van goederen & diensten na huishoud-budgetonderzoeken
• We produceren niet enkel veel meer goederen maar ook andere dingen
• In 1853 ging meer dan 2/3 van de uitgaven naar voeding & drank vandaag hooguit 15%
• Veel zaken die in 1853 amper voorkwamen nemen vandaag een belangrijke plaats in (bv.
restaurantbezoeken, cultuur, toerisme etc.
aandeel van werkgelegenheid in landbouw, industrie & diensten
• Verschuiving in consumptie weerspiegelen zich ook aan productiezijde
o Aandeel landbouw in werkgelegenheid is gedaald van 55% tot 1.3%
o Des-industrialisering
o Dienstenindustrie is belangrijkste sector geworden: 80% van de werkgelegenheid
Economische sectoren
• Primaire sector: grondstoffen landbouw & visserij
• Secundaire sector: verwerking van grondstoffen industrie
• Tertiaire sector: commerciële diensten
• Quartaire sector: niet-commerciële diensten