1. Welke processen worden in de lever door insuline gestimuleerd?
(a) Glycogenese en glycolyse
(b) Glycogenese en glycogenolyse
(c) Gluconeogenese en glycolyse
(d) Gluconeogenese en glycogenolyse
2. Wat is de belangrijkste functie van dendritische cellen van het immuunsysteem?
(a) Produceren van antilichamen om pathogenen te neutraliseren
(b) Presenteren van antigenen om naïeve T-cellen te activeren
(c) Doden van virus-geïnfecteerde cellen via apoptose
(d) Afgeven van histamine bij ontstekingen
3. Welke van de volgende omschrijft de richting van een impuls door een neuron dat
informatie overdraagt naar het centrale zenuwstelsel vanaf het perifere
zenuwstelsel?
(a) Een afferente neuron, impuls beweegt in proximale richting
(b) Een afferente neuron, impuls beweegt in distale richting
(c) Een efferente neuron, impuls beweegt in proximale richting
(d) Een efferente neuron, impuls beweegt in distale richting
4. Met welke onderdelen vallen de 1e en 2e harttonen samen in een ECG?
(a) 1e harttoon: P-golf, 2e harttoon: QRS-complex
(b) 1e harttoon: T-golf, 2e harttoon: P-golf
(c) 1e harttoon: QRS-complex, 2e harttoon: T-golf
(d) 1e harttoon: P-golf, 2e harttoon: T-golf
5. Tijdens de vastperiode (bijvoorbeeld ‘s nachts) wordt de glucosespiegel in het bloed
op peil gehouden door glucose die uitgescheiden wordt door…
(a) Skeletspierweefsel
(b) Nieren
(c) Darmen
(d) Lever