PSYCHOLOGIE
Prof. N. Deroost
Academiejaar 2024-2025
Handboek: Foundations of cognitive psychology – Gobet, Chassy & Bilalic
Evaluatie: 70% MPC examen verhoogde cesuur (HOC en WPO) + 30% wetenschappelijk verslag
(KIP: kennisvragen: zeer gedetailleerd – inzichtsvragen: overeenkomsten en verschillen tss experimenten…)
Lesinhoud:
1. Inleiding
2. Geschiedenis
3. Perceptie
4. Aandacht
5. Korte termijn geheugen
6. Lange termijn geheugen
7. Taal
8. WPO’s
,1/ INLEIDING
1. Definitie
Cognitieve psychologie = wetenschappelijke studie van mentale processen
= begrijpen van denkprocessen ten grondslag aan ons gedrag (bv. kunnen mensen
goed multitasken? hoe zorg ik ervoor dat info goed wordt opgenomen in mijn
geheugen? waarom vallen mensen van een klif bij het nemen van een selfie?);
soms ook functieleer of experimentele psychologie genoemd
Basisfuncties en -processen vd menselijke cognitie
• id praktijk opgeplitst in vss gespecialiseerde subdomeinen (verwoven)
• oa. perceptie, aandacht, geheugen, redeneren, taal, bewustzijn…
Cognitieve wetenschappen = interdisciplinair onderzoek, cognitie is een
wetnschap op zich geworden (cursus: focus op psychologie)
• breder vs cognitieve psychologie: doet eveneens onderzoek nr cognitieve
processen maar vertrekt daarbij ook vanuit andere takken vd wetenschap
• inspiratie uit oa. psychologie, neurowetenschappen, linguïstiek,
computerwetenschappen (bv. AI) , filosofie (bv. vrije wil, bewustzijn)…
2. Onderzoek: theorievorming
Cognitieve psychologie hanteert de wetenschappelijke methode om theorieën te
ontwikkelen en te toetsen: (methode = cyclus + nodig om theorie te kunnen vormen)
• onderzoeksvragen formuleren
• hypothesen opstellen
• onderzoek uitvoeren
• resultaten analyseren om conclusies te trekken
2.1. Onderzoek (bv. invloed van telefoneren op rijgedrag)
Cognitieve psychologie gebruikt experimentele methode = onderzoeksvragen
beantwoorden door experimenten uit te voeren (oorzakelijke verbanden aantonen
d.m.v. experimentele en controlegroep waar invloed OV wordt gemeten op AV)
• manipulatie onafhankelijke variabelen (deze variabele varieert, heb je id hand)
• effect op afhankelijke variabelen (variabele heb je niet id hand, varieert mee)
o meestal: reactietijden, nauwkeurigheid (vnl computertaken gebruikt om dit te meten)
o andere: breinactivatie (bv. fMRI), oogbewegingen (bv. taalonderzoek), zelfrapportering (bv. bewustzijn)…
• interne validiteit verhogen onder meer door: (om uit te sluiten dat er andere invloeden effect verklaren)
o storende variabelen onder controle houden: constant houden, randomisatie (willekeurig opdelen in groepen),
matching (bv. voor elke vrouw in ene groep, vrouw in andere groep zetten) (controlevariabelen)
o counterbalancing (volgorde-effecten tegengaan: pp doorlopen alle condities in andere volgorde)
2.2. Theorie
A.h.v. experimenteel onderzoek tracht de cognitieve psychologie theorieën
te ontwikkelen, deze zorgen voor:
• samenvatting data: belangrijk overzicht te behouden (jaarlijks duizenden
experimenten), soms ontdekken we mathematische wetmatigheden,
→ bv. power law of learning/ practice (machtswet aanleren vaardigheid:
in begin veel vooruitgang, op einde plots expert en weinig bijleren/ stagnatie)
1
,• verklaring data: cognitieve psychologie hanteert experimentele methode = causaliteit (bv. wijzen op
mechanismen die aan basis van bepaalde fenomenen liggen)
• voorspelling data: bv. is het goed idee te telefoneren tijdens rijden? bij waarnemen negatieve effecten, is
het mogelijk te voorspellen dat het beter is niet te bellen tijdens het rijden (bv. Alzheimer voorspellen)
2.3. Wisselwerking onderzoek en theorie
Leren wetenschappelijk denken en redeneren
• geen zwart-wit denken, standpunt ondersteunen door zoveel mogelijk onderzoeksevidentie te verzamelen
(vaak meer verklaringen voor datapatroon: één of meer theorieën voor zelfde fenomeen → diepere inzichten door
meer en meer onderzoek uit te voeren; wetenschapelijk denken vraagt veel oefening, maar kan aangeleerd worden)
• wetenschappelijk denken vereist goed begrip wisselwerking onderzoek-theorievorming
o onderzoeksdata kunnen enkel verklaard worden door theorieën
o theorieën kunnen enkel tot stand komen via onderzoeksdata
onderzoekscyclus: theorieën zijn er niet zomaar; je hebt data nodig die je op dat moment
nog niet kan verklaren; het één hangt af van het ander (intrinsieke samenhang tss
theorievorming en data) – zondere goede theorie is zelfs beste data waardeloos
2/ GESCHIEDENIS
Denken over ons denken is niets nieuws, de interesse voor mentale processen
is eeuwenoud (maar start effectief onderzoek en uitvoeren experimenten valt later)
Filosofische studie bewustzijn, de geest:
• Aristoteles: “ons geheugen is als een kleitablet waarop we informatie
kunnen schrijven” (aanleren zorgt voor kennis op het tablet)
• Socrates: “kennis is aangeboren, men kan deze verzamelen, maar niet
verwerven”
1. Eerste cognitieve psychologen
Cognitief psychologisch onderzoek reeds in 19de eeuw, deels zelfs voor start vd psychologie (1879, oprichting
labo Wundt = startdatum cognitieve psychologie)
• bv. eerste experimenten psychofysica
(zie hoofstuk perceptie)
• bv. de psychologische scholen:
onderzoek naar het ‘bewustzijn’
Pioniers: Franciscus Donders (1868),
Hermann Ebbinghaus (1885)
1.1. Fransiscus Donders (1868, NL)
Donders wordt beschouwd als vader van de mentale chronometrie (nog niet “officiële start” cogn psycho)
• voorheen: automatisch van perceptie naar motoriek
• vraag: “welke zijn de mentale processen tss perceptie en motoriek + hoeveel tijd nemen ze in beslag?”
• bestudeerde dit a.h.v. reactietijdtaken (= tijd tss aanbieding stimulus en respons); had geen acurate apparatuur
zodra het lampje begint te branden, moet proefpersoon zo snel mogelijk reageren en de knop
indrukken = voorbeeld reactietijdtaak (wordt vandaag nog steeds gebruikt)
2
, Soorten reactietijdtaken
Enkelvoudige RT taak: er is een prikkel, dus ik reageer – bv. rode lamp gaat aan (trial 1),
gaat weer uit (trial 2) en gaat opnieuw aan (trial 3); telkens wnr men stimulus ziet, moet men
reageren en zo snel mogelijk knop indrukken (één prikkel waarop één reactie gegeven moet w)
• S1 → R1 = a-reactie (aRT)
• eenvoudige perceptuele en motorische processen
Keuze RT taak: er zijn twee vss prikkels (rood/ groen lampje) die elk een andere respons
vragen (linker/ rechter knop indrukken) (moeilijkere versie, mensen keuze laten maken)
• S1 → R1
• S2 → R2 = b-reactie (bRT)
o a-reactie
o + stimulusdiscriminatie (onderscheid maken tussen twee stimuli, rood/ groen)
o + responsselectie (juiste gedrag stellen, juiste respons kiezen, links/ rechts)
Go-no Go RT taak: er zijn twee vss prikkels, waarbij op slechts één gereageerd mag worden
(rode lamp = “go” = knop indrukken) en op andere niet (groene lamp = “no go”)
• S1 → R1
• S2 → geen R = c-reactie (cRT)
o a-reactie
o + stimulusdiscriminatie (stimulusidentificatie)
Substractiemethode
= methode die inzicht geeft in hoeveel tijd mentale
processen in beslag nemen (mentale chronometrie)
(type mentale tussenstappen taakafhankelijk)
aRT = eenvoudige motorische respons (geen tussenstap)
bRT = aRT + stimulusdiscriminatie + responsselectie
cRT = aRT + stimulusdiscriminatie
Þ stimulusdiscriminatie = c min a
Þ responsselectie = b min c
Conclusie: belangrijk idee
• mentale processen kunnen niet rechtstreeks waargenomen worden, moeten worden afgeleid uit gedrag
• grondslag psychologisch onderzoek
• Dondersinstituut opgericht: een NL onderzoekscentrum dat zich richt op neurowetenschappelijk
onderzoek van menselijke cognitie en gedrag in gezondheid en ziekte
1.2. Hermann Ebbinghaus (1885, DL)
Ebbinghaus heeft eerste geheugenexperimenten uitgevoerd (onderzoek naar geheugen, niet reactietijd)
• heeft zichzelf als proefpersoon genomen
• vraagstellingen:
o “hoeveel vergeten we?”
o “hoe snel gaat dit?”
o “gaat de info die we ons niet kunnen herinneren voorgoed verloren?”
• legde de basis voor wetenschappelijk onderzoek naar geheugen en leren (cfr. besparingsmethode)
3