kwaliteit van leven bij mensen met gedrags- en emotionele problemen semester 1
H1: terminologie, classificatie en
diagnostiek
1 INLEIDING
2 TERMINOLOGIE EN DEFINIËRING
2.1 TERMINOLOGIE: GEDRAGS- EN EMOTIONELE PROBLEMEN VERSUS GEDRAGS-
EN EMOTIONELE STOORNISSEN
gedrags- en emotionele problemen kinderen die zich zichtbaar ongewoon of abnormaal gedragen of die zichtbaar ongewone of
abnormale emoties vertonen, afgezien van ernst, oorzaak of context van het gedrag of de
emotie
probleemgedrag storend gedrag + emotionele problemen
storend gedrag elke vorm van gedrag waarvan je aan het uiterlijk kunt waarnemen dat het stoort. Bv: vechten,
iemand irriteren, pesten,…
emotionele problemen alles wat je niet snel zit, maar wel in je zit. Bv: angsten, gevoelens,…
externaliserende problemen beschouwd als storend voor de omgeving
internaliserende problemen beschouwd als storend voor het kind zelf
Onderscheid in gedrag:
Lichte problemen
Tijdelijke problemen
o Bv: er komt een tweede kind in het gezin en de aandacht gaat niet
meer heel de tijd naar de oudste, waardoor die de aandacht gaat
proberen terugwinnen door ‘ongewenst’ gedrag te tonen
Leeftijdsgebonden problemen
o Peutertijd (3-4j) ‘koppigheidsfase’
o Puberteit
Frequentie van problemen
o Sommige problemen komen eenmalig voor, andere komen wekelijks, dagelijks voor
Contextgebonden problemen
o Bv: gebeurt het enkel thuis, of komt het ook voor op school, in de sportclub,…
Gedrags- en emotionele stoornissen Ernstige gedrags- en emotionele problemen (frequent, ernstig, niet-contextgebonden, chronisch
en samen.
Context/ omgeving Gestoord interactieproces gedrags- en emotionele problemen bij het kind en/of
handelingsverlegenheid ouders
Wisselwerking geen probleem in het kind, het probleem ontstaat door een foute wisselwerking tussen kind en
omgeving
Gedrags- en emotionele problemen
Gedrags- en emotionele stoornissen
1
, Lichte, tijdelijke problemen Ernstige problemen
Contextgebonden Minder contextgebonden
Leeftijdsgebonden Blijvend
Lagere frequentie Hogere frequentie
VLS verontrustende leefsituaties zijn de ‘ideale’ omgeving voor het ontwikkelen van
gedragsproblemen door dat probleem in de wisselwerking
Gedrags- en emotionele stoornis ≠ ontwikkelingsstoornis
GEP door interactie met de omgeving, uitgelokt door de omgeving.
Ontwikkelingsstoornis behoren tot de neurobiologische stoornissen. Het zit in de hersenen, het is aangeboren stoornis
die een belemmering vormt voor de normale ontwikkeling.
Opvoedingsproblemen wanneer situaties waarin de pedagogische aanpak niet adequaat is afgestemd op de
pedagogische behoeften van het kind kunnen gedragsproblemen ontstaan.
Gestoord interactieproces kan leiden tot GEP
Gedrags- en emotionele stoornis Ontwikkelingsstoornis
Stoornis in het gedrag of emotie Belemmering in de normale ontwikkeling omwille van een
Bv: ODD, CD,… aandoening
Bv: aangeboren verstandelijke beperking, ASS, ADHD,
leerstoornissen,…
2.2 AANDACHTSPUNTEN BIJ HET DEFINIËREN VAN PROBLEEMGEDRAG
Geen eenduidige criteria
Gedragingen van welbepaald kind
Bepaalde tijd
Welbepaalde personen uit de omgeving
Welbepaalde socio-economische en culturele context
Ontwikkelingsperspectief
Gedrag op de ene leeftijd nog gepast is, kan op een andere leeftijd dat niet zijn
Continuümgedachte
Hoelang is het gedrag aanwezig
Storend gedrag van kinderen met gedragsproblemen komt ook voor bij kinderen zonder gedragsproblemen
Frequenter, intenser, langduriger en vertoond in verschillende situaties
Context
Belang van de situatie waarin het gedrag zich voordoet
Informant
Wie beoordeelt het gedrag
“We spreken van probleemgedrag als ouders, leerkrachten en andere personen dit gedrag beschouwen als strijdig met de door hen en de
samenleving gehanteerde normen en regels en/of wanneer deskundigen dit gedrag als problematisch beoordelen op basis van valide
kenmerken inzake psychische (on)gezondheid.”
2.3 DEFINIËRING PROBLEEMGEDRAG
probleemgedrag als ouders, leerkrachten,… dit gedrag beschouwen als strijdig met de door hen en de door de
samenleving gehanteerde normen en regels en/of wanneer deskundigen dit gedrag als
problematisch beoordelen o.b.v. valide kenmerken inzake psychische (on)gezondheid.
2
,2 soorten probleemgedrag
Externaliserned probleemgedrag worden gekenmerkt door een sterke ongeremdheid en zijn voornamelijk op de buitenwereld
gericht. Bv: agressie, hyperactiviteit, stelen, weglopen,…
Internaliserend gedrag worden gekenmerkt door een sterk geremd karakter. Ze zijn niet op buitenwereld gericht , maar
op het innerlijke van de persoon. Bv: teruggetrokkenheid, huilen, angstig, depressie,…
Externaliserend Internaliserend
Storend gedrag Emotionele problemen
Sterke ongeremdheid Sterke geremdheid
Voornamelijk op de buitenwereld gericht Gericht op de eigen persoon of weg van de buitenwereld
Agressie, hyperactiviteit, weglopen,… Angstig, huilen, depressie, verlegenheid,…
Oppositioneel-opstandige stoornis, antisociale Depressieve stoornis, angststoornis
persoonlijkheidsstoornis,…
3 CLASSIFICATIE ≠ DIAGNOSTIEK
Classificeren het systematisch ordenen en groeperen van problemen o.b.v. gelijke eigenschappen en
onderlinge relaties.
Doel een gemeenschappelijke taal ontwikkelen ter bevordering van de onderlinge communicatie
tussen professionals, ouders en de samenleving
Diagnosticeren zoeken naar inzichten in de individuele problematiek (van een kind)
Doel niet alleen problemen benoemen, maar ook uitzoeken hoe ze zijn ontstaan en/of in stand
gehouden worden
2 manieren om te classificeren
1. Klinisch-psychiatrische classificatie
2. Empirisch-statistische classificatie
3.1 KLINISCH – PSYCHIATRISCHE CLASSIFICATIESYSTEMEN
Psychiatrische stoornissen onafhankelijke en duidelijk afgelijnde ziekte-entiteiten, met voor elke stoornis diagnostische en
differentiaal diagnostische criteria
Diagnostische criteria criteria waar je aan moet voldoen om te kunnen spreken van een stoornis, zoals in de DSM5,
gedrag dat je moet kunnen afvinken.
differentiaal diagnostische criteria Om over een norm overschrijdende stoornis te kunnen spreken en je moet kunnen uitsluiten
dat het gedrag dat het kind stelt niet het gevolg van een gebruik, zoals druggebruik. We
moeten het kunnen uitsluiten.
Categoriaal Het doel. Je hebt de stoornis of je hebt ze niet, je zit al dan niet in de categorie.
DSM
DSM Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders.
Diagnostic and statistical manual of mental disorders. Internationaal classificatiesysteem waar
voor elke stoornis criteria instaat om het te classificeren in stoorniscategorieën.
3
, Diagnostische criteria wanneer een welbepalend aantal criteria van een stoornis bij een individu positief wordt
gescoord.
Differentiaal diagnostische criteria wanneer criteria van andere stoornissen kunnen worden uitgesloten
Dimensioneel hoewel de DSM-5 nog altijd uitgaat van een categoriale benadering (je hebt de stoornis wel/
niet) wordt het dimensionele aspect van een stoornis toegevoegd.
3.2 EMPIRISCH – STATISTISCHE CLASSIFICATIESYSTEMEN
Uitgangspunt de psychometrische invalshoek
Psychometrische invalshoek deze systemen steunen op de uitkomsten van multivariate analyses op gegevens die werden
verzameld in grote steekproeven van kinderen.
Werking a.d.h.v. gedragsvragenlijsten. Vragenlijsten bij grote groepen afgenomen. Er wordt gekeken naar
gedrag op 8 domeinen. Ze scheppen een breed beeld over iemand op meerdere vlakken.
Continuüm ze plaatsen je ergens op alle vlakken van alle 8 domeinen
ASEBA stellen de vragenlijsten op met doel over gedrag van individuen veel informatie te verzamelen
uit verschillende bronnen om zo de problemen te situeren en niet te diagnoseren, aangezien
dat dat niet mogelijk is o.b.v. de vragenlijst
Doel zoveel mogelijk informatie over het gedrag verzamelen uit verscheidene bronnen en deze dan te
beoordelen op gelijkenissen en verschillen.
Klinisch-psychiatrisch Empirisch-statistisch
Categoriaal Dimensioneel
Duidelijke diagnostische criteria Gedragsvragenlijsten
Problemen beschrijven en classificeren in stoornissen Inventaris maken van probleemgedrag en beoordeling door
verschillende betrokkenen
Bv: DSM-5, ICS-10 Bv: ASEBA
4 DIAGNOSTIEK
Diagnostiek het proces van aanmelding tot conclusie, hypothesen die afgetoetst worden a.d.h.v.
instrumenten
Ondersteuning alle methoden die kunnen worden ingezet om een kind concreet te helpen (begeleiding,
onderwijsopties, aanpassingen doen,…)
4.1 DIAGNOSTIEK IN ENGE EN RUIME ZIN
Enge zin het stellen van formele diagnose. Bv het toekennen van een DSM-stoorniscategorie
Onderkennende diagnose het verband tussen classificatie en diagnostiek in enge zin
Ruime zin het onderzoeken of vaststellen van de oorzaak van een toestand, situatie of probleem en een
uiteenzetting of conclusie betreffende de oorzaak of aard van een bepaald fenomeen. Het is
ook een schatting van de therapeutische mogelijkheden.
Diagnostische proces/ cyclus stappen die nodig zijn om inzicht in de verklaring van een problematiek te verkrijgen.
Enge zin Ruime zin
Classificerende (onderkennende) diagnostiek Handelingsgerichte (indicerende) diagnostiek
Formele diagnose Oorzaken zoeken
Diagnose en inschatting van ondersteuningsmogelijkheden
Informatie over de ernst, het type en de prognose van een Diagnostisch proces: gegevensverzameling, hypothesevorming- en
probleem toetsing en indicatiestelling
4
H1: terminologie, classificatie en
diagnostiek
1 INLEIDING
2 TERMINOLOGIE EN DEFINIËRING
2.1 TERMINOLOGIE: GEDRAGS- EN EMOTIONELE PROBLEMEN VERSUS GEDRAGS-
EN EMOTIONELE STOORNISSEN
gedrags- en emotionele problemen kinderen die zich zichtbaar ongewoon of abnormaal gedragen of die zichtbaar ongewone of
abnormale emoties vertonen, afgezien van ernst, oorzaak of context van het gedrag of de
emotie
probleemgedrag storend gedrag + emotionele problemen
storend gedrag elke vorm van gedrag waarvan je aan het uiterlijk kunt waarnemen dat het stoort. Bv: vechten,
iemand irriteren, pesten,…
emotionele problemen alles wat je niet snel zit, maar wel in je zit. Bv: angsten, gevoelens,…
externaliserende problemen beschouwd als storend voor de omgeving
internaliserende problemen beschouwd als storend voor het kind zelf
Onderscheid in gedrag:
Lichte problemen
Tijdelijke problemen
o Bv: er komt een tweede kind in het gezin en de aandacht gaat niet
meer heel de tijd naar de oudste, waardoor die de aandacht gaat
proberen terugwinnen door ‘ongewenst’ gedrag te tonen
Leeftijdsgebonden problemen
o Peutertijd (3-4j) ‘koppigheidsfase’
o Puberteit
Frequentie van problemen
o Sommige problemen komen eenmalig voor, andere komen wekelijks, dagelijks voor
Contextgebonden problemen
o Bv: gebeurt het enkel thuis, of komt het ook voor op school, in de sportclub,…
Gedrags- en emotionele stoornissen Ernstige gedrags- en emotionele problemen (frequent, ernstig, niet-contextgebonden, chronisch
en samen.
Context/ omgeving Gestoord interactieproces gedrags- en emotionele problemen bij het kind en/of
handelingsverlegenheid ouders
Wisselwerking geen probleem in het kind, het probleem ontstaat door een foute wisselwerking tussen kind en
omgeving
Gedrags- en emotionele problemen
Gedrags- en emotionele stoornissen
1
, Lichte, tijdelijke problemen Ernstige problemen
Contextgebonden Minder contextgebonden
Leeftijdsgebonden Blijvend
Lagere frequentie Hogere frequentie
VLS verontrustende leefsituaties zijn de ‘ideale’ omgeving voor het ontwikkelen van
gedragsproblemen door dat probleem in de wisselwerking
Gedrags- en emotionele stoornis ≠ ontwikkelingsstoornis
GEP door interactie met de omgeving, uitgelokt door de omgeving.
Ontwikkelingsstoornis behoren tot de neurobiologische stoornissen. Het zit in de hersenen, het is aangeboren stoornis
die een belemmering vormt voor de normale ontwikkeling.
Opvoedingsproblemen wanneer situaties waarin de pedagogische aanpak niet adequaat is afgestemd op de
pedagogische behoeften van het kind kunnen gedragsproblemen ontstaan.
Gestoord interactieproces kan leiden tot GEP
Gedrags- en emotionele stoornis Ontwikkelingsstoornis
Stoornis in het gedrag of emotie Belemmering in de normale ontwikkeling omwille van een
Bv: ODD, CD,… aandoening
Bv: aangeboren verstandelijke beperking, ASS, ADHD,
leerstoornissen,…
2.2 AANDACHTSPUNTEN BIJ HET DEFINIËREN VAN PROBLEEMGEDRAG
Geen eenduidige criteria
Gedragingen van welbepaald kind
Bepaalde tijd
Welbepaalde personen uit de omgeving
Welbepaalde socio-economische en culturele context
Ontwikkelingsperspectief
Gedrag op de ene leeftijd nog gepast is, kan op een andere leeftijd dat niet zijn
Continuümgedachte
Hoelang is het gedrag aanwezig
Storend gedrag van kinderen met gedragsproblemen komt ook voor bij kinderen zonder gedragsproblemen
Frequenter, intenser, langduriger en vertoond in verschillende situaties
Context
Belang van de situatie waarin het gedrag zich voordoet
Informant
Wie beoordeelt het gedrag
“We spreken van probleemgedrag als ouders, leerkrachten en andere personen dit gedrag beschouwen als strijdig met de door hen en de
samenleving gehanteerde normen en regels en/of wanneer deskundigen dit gedrag als problematisch beoordelen op basis van valide
kenmerken inzake psychische (on)gezondheid.”
2.3 DEFINIËRING PROBLEEMGEDRAG
probleemgedrag als ouders, leerkrachten,… dit gedrag beschouwen als strijdig met de door hen en de door de
samenleving gehanteerde normen en regels en/of wanneer deskundigen dit gedrag als
problematisch beoordelen o.b.v. valide kenmerken inzake psychische (on)gezondheid.
2
,2 soorten probleemgedrag
Externaliserned probleemgedrag worden gekenmerkt door een sterke ongeremdheid en zijn voornamelijk op de buitenwereld
gericht. Bv: agressie, hyperactiviteit, stelen, weglopen,…
Internaliserend gedrag worden gekenmerkt door een sterk geremd karakter. Ze zijn niet op buitenwereld gericht , maar
op het innerlijke van de persoon. Bv: teruggetrokkenheid, huilen, angstig, depressie,…
Externaliserend Internaliserend
Storend gedrag Emotionele problemen
Sterke ongeremdheid Sterke geremdheid
Voornamelijk op de buitenwereld gericht Gericht op de eigen persoon of weg van de buitenwereld
Agressie, hyperactiviteit, weglopen,… Angstig, huilen, depressie, verlegenheid,…
Oppositioneel-opstandige stoornis, antisociale Depressieve stoornis, angststoornis
persoonlijkheidsstoornis,…
3 CLASSIFICATIE ≠ DIAGNOSTIEK
Classificeren het systematisch ordenen en groeperen van problemen o.b.v. gelijke eigenschappen en
onderlinge relaties.
Doel een gemeenschappelijke taal ontwikkelen ter bevordering van de onderlinge communicatie
tussen professionals, ouders en de samenleving
Diagnosticeren zoeken naar inzichten in de individuele problematiek (van een kind)
Doel niet alleen problemen benoemen, maar ook uitzoeken hoe ze zijn ontstaan en/of in stand
gehouden worden
2 manieren om te classificeren
1. Klinisch-psychiatrische classificatie
2. Empirisch-statistische classificatie
3.1 KLINISCH – PSYCHIATRISCHE CLASSIFICATIESYSTEMEN
Psychiatrische stoornissen onafhankelijke en duidelijk afgelijnde ziekte-entiteiten, met voor elke stoornis diagnostische en
differentiaal diagnostische criteria
Diagnostische criteria criteria waar je aan moet voldoen om te kunnen spreken van een stoornis, zoals in de DSM5,
gedrag dat je moet kunnen afvinken.
differentiaal diagnostische criteria Om over een norm overschrijdende stoornis te kunnen spreken en je moet kunnen uitsluiten
dat het gedrag dat het kind stelt niet het gevolg van een gebruik, zoals druggebruik. We
moeten het kunnen uitsluiten.
Categoriaal Het doel. Je hebt de stoornis of je hebt ze niet, je zit al dan niet in de categorie.
DSM
DSM Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders.
Diagnostic and statistical manual of mental disorders. Internationaal classificatiesysteem waar
voor elke stoornis criteria instaat om het te classificeren in stoorniscategorieën.
3
, Diagnostische criteria wanneer een welbepalend aantal criteria van een stoornis bij een individu positief wordt
gescoord.
Differentiaal diagnostische criteria wanneer criteria van andere stoornissen kunnen worden uitgesloten
Dimensioneel hoewel de DSM-5 nog altijd uitgaat van een categoriale benadering (je hebt de stoornis wel/
niet) wordt het dimensionele aspect van een stoornis toegevoegd.
3.2 EMPIRISCH – STATISTISCHE CLASSIFICATIESYSTEMEN
Uitgangspunt de psychometrische invalshoek
Psychometrische invalshoek deze systemen steunen op de uitkomsten van multivariate analyses op gegevens die werden
verzameld in grote steekproeven van kinderen.
Werking a.d.h.v. gedragsvragenlijsten. Vragenlijsten bij grote groepen afgenomen. Er wordt gekeken naar
gedrag op 8 domeinen. Ze scheppen een breed beeld over iemand op meerdere vlakken.
Continuüm ze plaatsen je ergens op alle vlakken van alle 8 domeinen
ASEBA stellen de vragenlijsten op met doel over gedrag van individuen veel informatie te verzamelen
uit verschillende bronnen om zo de problemen te situeren en niet te diagnoseren, aangezien
dat dat niet mogelijk is o.b.v. de vragenlijst
Doel zoveel mogelijk informatie over het gedrag verzamelen uit verscheidene bronnen en deze dan te
beoordelen op gelijkenissen en verschillen.
Klinisch-psychiatrisch Empirisch-statistisch
Categoriaal Dimensioneel
Duidelijke diagnostische criteria Gedragsvragenlijsten
Problemen beschrijven en classificeren in stoornissen Inventaris maken van probleemgedrag en beoordeling door
verschillende betrokkenen
Bv: DSM-5, ICS-10 Bv: ASEBA
4 DIAGNOSTIEK
Diagnostiek het proces van aanmelding tot conclusie, hypothesen die afgetoetst worden a.d.h.v.
instrumenten
Ondersteuning alle methoden die kunnen worden ingezet om een kind concreet te helpen (begeleiding,
onderwijsopties, aanpassingen doen,…)
4.1 DIAGNOSTIEK IN ENGE EN RUIME ZIN
Enge zin het stellen van formele diagnose. Bv het toekennen van een DSM-stoorniscategorie
Onderkennende diagnose het verband tussen classificatie en diagnostiek in enge zin
Ruime zin het onderzoeken of vaststellen van de oorzaak van een toestand, situatie of probleem en een
uiteenzetting of conclusie betreffende de oorzaak of aard van een bepaald fenomeen. Het is
ook een schatting van de therapeutische mogelijkheden.
Diagnostische proces/ cyclus stappen die nodig zijn om inzicht in de verklaring van een problematiek te verkrijgen.
Enge zin Ruime zin
Classificerende (onderkennende) diagnostiek Handelingsgerichte (indicerende) diagnostiek
Formele diagnose Oorzaken zoeken
Diagnose en inschatting van ondersteuningsmogelijkheden
Informatie over de ernst, het type en de prognose van een Diagnostisch proces: gegevensverzameling, hypothesevorming- en
probleem toetsing en indicatiestelling
4