Open Universiteit
Aantekeningen
Week 1 – rechtsbeginselen van de EU
Leerdoelen:
- Op hoofdlijnen de aard van de Europese rechtsorde en haar verhouding tot
de rechtsordes van andere lidstaten te schetsen;
- De theorie van doorwerking en ontwikkeling daarvan uit te leggen en toe
te passen;
- De rol en betekenis van het attributiebeginsel, het subsidiariteitsbeginsel
en het evenredigheidsbeginsel (de constitutieve rechtsbeginselen) uit te
leggen en toe te passen;
- Uit te leggen wat wordt verstaan onder het beginsel van loyale
samenwerking en wat dit betekent voor de lidstaten en de EU-instellingen.
College Europees recht 14-02-2024
Mededinging en staatssteun en Economische en Monetaire Unie is voor iedereen
nieuw.
Twee deeltentamens
1. Dialoogvaardigheid met een reflectieverslag;
2. Inhoudelijk tentamen DIT: 20 MC-vragen en 1 open vraag.
Dialoogvaardigheden
- Een interessante methode om dialogen te voeren;
- Groepswerk;
- Academische vaardigheid (casus oplossen – onderzoek)
Een reflectie op je ontwikkelen
Format reflectieverslag
Reflectieopdracht: D2S-methode, onderwerpen, regie, respect, reconciliatie, je
leerproces en het groepsproces.
Groep te vinden via discussie
Begrippen:
- Effet utile (volle werking);
De belangrijkste verdragen van de EU zijn de VEU, de VWEU en het Handvest van
de grondrechten van de EU.
Hoofdstuk II (t/m paragraaf 3.2.2)
Een rechtsorde kan worden gedefinieerd als het geheel van rechtsnormen dat
van toepassing is op een bepaald grondgebied, zoals een staat. Een dergelijke
orde vloeit voort uit hiërarchieën en normen inzake bestuur en rechtspraak en er
kan worden gesteld dat een rechtsorde bestaat wanneer aan twee voorwaarden
is voldaan: gezag en autonomie. Autonoom houdt in dat de normen
zelfreferentieël zijn en voor hun betekenis en geldigheid niet afhankelijk zijn van
andere normen.
De algemene beginselen van de EU kunnen worden ingedeeld in drie
categorieën:
, 1. De constitutieve beginselen die de EU als actor vaststellen en
bevoegdheden geven en beperken;
2. De beginselen die betrekking hebben op de lidstaten en individuen als
actoren in een EU-rechtskader;
3. De beginselen die de waarden bepalen waardoor het optreden van de EU
wordt geleid.
Met betrekking tot het wetgevende optreden van de Unie is dit drieluik
vastgelegd in art. 4 lid 1 VEU jo art. 5 VEU.
Attributiebeginsel of het beginsel van bevoegdheidstoedeling zorgt dat de Unie
alleen kan optreden indien de lidstaten van de EU daartoe uitdrukkelijk hebben
gemachtigd door middel van de Verdragen. Krachtens art. 5 VEU moeten alle EU-
maatregelen een rechtsgrondslag in de Verdragen hebben. De eis dat alle EU-
maatregelen een rechtsgrondslag moeten hebben, is om twee redenen
belangrijk. Ten eerste is het een middel om ervoor te zorgen dat de Unie haar
bevoegdheden niet overschrijdt door maatregelen te nemen op gebieden
waarvoor zij niet gemachtigd is. Ten tweede weerspiegelt dit het feit dat het
Werkingsverdrag verschillende besluitvormingsprocedures en andere mate
betrokkenheid van de verschillende instellingen voorschrijft voor EU-optreden,
afhankelijk van het gebied in de kwestie. Het attributiebeginsel hangt nauw
samen met het onderzoek of de bevoegdheden in een specifiek geval worden
overschreden. Dit wordt ook wel de ultra vires toetsing genoemd.
2.1.1 Attributie als materiële waarborg
De materiële waarborg die voortvloeit uit het beginsel van
bevoegdsheidstoedeling is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de
Unie niet optreedt op gebieden waar zij niet bevoegd is.
2.1.2 Attributie als procedurele waarborg
De procedurele waarborgen met betrekking tot het beginsel van
bevoegdheidstoedeling vloeien voort uit de verschillende
besluitvormingsprocedures die in het Werkingsverdrag voor de verschillende
rechtsgrondslagen zijn vastgesteld. De verschillende procedures van het
Werkingsverdrag brengen voor de Europese instellingen verschillende rollen met
zich mee. Kort samengevat beginnen als wetgevingsprocedures met een voorstel
van de Europese Commissie, dat vervolgens moet worden goedgekeurd door de
lidstaten die in de Raad zijn vertegenwoordigd. Afhankelijk van de
rechtsgrondslag heeft het Europees Parlement echter een medebeslissende stem
of kan het slechts een advies uitbrengen.
2.1.3 Oplossen van geschillen over de juiste rechtsgrondslag
De keuze van een rechtsgrondslag voor een handeling moet berusten op
objectieve elementen die vatbaar zijn voor rechterlijke toetsing. Vervolgens
onderzoekt het Hof de inhoud en de doelstelling van de betrokken maatregel. In
het geval er meerdere rechtsgrondslagen zijn moet worden nagegaan of de
betrokken maatregel hoofdzakelijk betrekking heeft op een bepaald actiegebied.
Als een element duidelijk overheerst, is de daarmee samenhangende
rechtsgrondslag voldoende. Indien beide elementen even belangrijk worden
geacht, moeten beide bijbehorende rechtsgrondslagen worden gebruikt. Dit
wordt een cumulatie van rechtsgrondslagen genoemd. In gevalleen waarin een
of meer rechtsgrondslagen voor EU-optreden bestaan, heeft de Unie dus de
bevoegdheid om maatregelen vast te stellen. De Europese Verdragen en de open
,bewoordingen van veel van de rechtsgrondslagen maken het mogelijk dat de EU
in ruime mate optreedt en wetgeving opstelt.
2.2 Het subsidiariteitsbeginsel: de uitoefening van bevoegdheden
Art. 5 lid 3 VEU. Wanneer de Unie bevoegd is op te treden, moet nog worden
bepaald of zij daadwerkelijk van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Hierbij
geldt het subsidiariteitsbeginsel. Dit is alleen van toepassing op de niet-
exclusieve bevoegdheden van de Unie. De Exclusieve bevoegdheden vallen hier
dus niet onder. De EU kan haar exclusieve bevoegdheden dan ook uitoefenen
zonder toetsing aan het subsidiariteitsbeginsel. Op basis van de
subsidiariteitstoets kan de Unie alleen optreden als en voor zover de
doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten
kunnen worden verwezenlijkt en beter op EU-niveau kunnen worden
gerealiseerd. Ex ante: dubbelzinnige formulering van het beginsel heeft ertoe
geleid dat de toepassing ervan grotendeels beperkt is gebleven tot de politieke
arena. Ex post: het gebruik van het beginsel om bestaande wetgeving aan te
vechten. In art. 3 VWEU staan de gebieden opgesomd waarvoor de Unie exclusief
bevoegd is en in art. 4 VWEU de gebieden waarvoor de Unie gedeelde
bevoegdheid heeft.
2.2.1 De subsidiariteitstoets
Het subsidiariteitsbeginsel behelst een dubbele toetsing. Ten eerste moet worden
vastgesteld dat de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende
door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en ten tweede dat zij daarom
doeltreffender op EU-niveau kunnen worden verwezenlijkt.
2.3 Het evenredigheidsbeginsel
Art. 5 lid 4 VEU.
2.3.1 Het evenredigheidsbeginsel en de uitoefening van de bevoegdheden door
de Unie
Het optreden van de EU mag niet verder gaan dan nodig is om het nagestreefde
doel te verwezenlijken. De evenredigheid houdt in dat wetgevend optreden
alleen mag worden uitgevoerd wanneer dat noodzakelijk is, hetgeen een
voorkeur ten gunste van niet-wetgevend optreden impliceert. Als wetgevend
optreden noodzakelijk is, verdienen richtlijnen de voorkeur boven verordeningen,
omdat de lidstaten minste enige zeggenschap hebben over de omzetting van de
Europese regels. Bovendien moet de voorkeur worden gegeven aan
kaderrichtlijnen, die de lidstaten meer speelruimte bieden dan gedetailleerde
maatregelen die in een richtlijn zijn vastgelegd.
Waar het subsidiariteitsbeginsel echter duidelijk de belangrijkste rol speelt bij de
toepassing ex ante, heeft het evenredigheidsbeginsel enige tanden wanneer het
ex post wordt toegepast. Anders gezegd, subsidiariteit lijkt een overwegend
politiek beginsel, terwijl evenredigheid ook een juridisch karakter heeft. Dit is
logisch, aangezien de afweging die bij een evenredigheidsbeoordeling moet
worden gemaakt, rechtstreeks van invloed is op de belangen en rechten van de
betrokken particuliere partijen, en dit zijn belangen en rechten die zij in rechte
kunnen verdedigen.
2.3.2 Het evenredigheidsbeginsel als algemeen beginsel van het EU-Recht
Wanneer de Unie via haar instellingen, organen en instanties overheidsmacht
uitoefent, moet zij dat op evenredige wijze doen. Ook wanneer lidstaten
beperkingen opleggen aan het vrije verkeer op de interne markt, kunnen zij
daarin gerechtvaardigd zijn als zij evenredig handelen. Deze voorbeelden
, verwijzen naar het proces van het vinden van een evenwicht tussen
verschillende belangen, waarbij het evenredigheidsbeginsel een sleutelrol speelt.
Bij de toepassing van het evenredigheidsbeginsel door het Hof van Justitie blijkt
dat dit beginsel in feite uit drie subbeginselen of drie specifieke toetsen bestaat.
Deze drie toetsen impliceren verschillende gradaties van indringendheid bij de
beoordeling van de evenredigheid van een maatregel. Anders gezegd, zij komen
overeen met verschillende maten van vrijheid voor de opsteller van de
maatregel die op evenredigheid wordt getoetst.
1. De eerste test heeft betrekking op het causale verband of de geschiktheid.
Volgens deze test is een maatregel onevenredig wanneer hij niet bijdraagt
tot de verwezenlijking van een specifieke doelstelling.
2. Bij de tweede toets die deel uitmaakt van het evenredigheidsbeginsel
wordt nagegaan of de gekozen maatregel al dan niet verder gaat dan
nodig is om het gestelde doel te bereiken. Met andere woorden, de
doelstelling wordt aanvaard en er wordt alleen onderzocht of de gekozen
maatregel evenredig is met de verwezenlijking ervan. Deze toets kan ook
worden aangeduid als de noodzakelijkheidstoets.
3. De derde toets betreft de evenredigheid stricto sensu van de gekozen
maatregel. Bij deze toets wordt het doel van de maatregel afgewogen
tegen een ander belang. In de praktijk betekent dit dat het onderzoek zich
toespitst op de doelstellingen van de maatregel en de praktische
uitwerking ervan op andere doelstellen die mogelijk los staan van de
maatregel.
Evenredigheid speelt een sleutelrol in het Europese recht, met name in gevallen
waarin het optreden van de lidstaten wordt getoetst op verenigbaarheid met het
EU-recht. Maar de evenredigheidstoets is geen exacte wetenschap, het Hof van
Justitie is niet altijd consequent bij de toepassing van de evenredigheidstoets en
geeft het soms blijkt van een aanzienlijke coulance ten aanzien van sommige
maatregelen van lidstaten.
2.4 EU beginselen van algemeen behoorlijk bestuur
Dit ziet op de uitvoerende manier van optreden. De soorten EU-optreden die met
interventies gepaard gaan, vallen onder de noemer van het administratief recht
van de EU. Net als in het nationale recht zijn de instellingen, organen en
instanties van de EU gebonden aan abbb’s. De meeste van deze zijn ontwikkeld
in jurisprudentie van het Hof en het Gerecht. Er zijn enkele overkoepelende
lijnen:
- Op grond van het beginsel van bevoegdheidstoedeling, ook de
uitvoerende maatregelen van de EU een dergelijke rechtsgrondslag
moeten hebben;
- Het optreden van de uitvoerende macht moet in overeenstemming zijn
met het evenredigheidsbeginsel;
Afgezien van deze op het Verdrag gebaseerde beginselen gelden voor het
administratieve optreden van de EU ook de algemene beginselen die door het
Hof zijn vastgesteld. Nog meer voorbeelden zijn bijvoorbeeld het
gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
3. Grondbeginselen voor de betrekkingen tussen de EU, de lidstaten en
particuliere partijen
Het beginsel van bevoegdheidstoedeling vloeit voort uit de eenvoudige
constatering dat de EU door lidstaten is opgericht met slechts die bevoegdheden
die de lidstaten aan de Unie wensen toe te kennen. De lidstaten worden hierdoor
de meesters van de verdragen genoemd, omdat zij beslissen over de exacte
reikwijdte. Maar terwijl de traditionele internationale samenwerking inderdaad