LUK3 AFP – Lesdoelen
Week 1
Je kunt de algemene functies van het zenuwstelsel toelichten.
Algemene functies zenuwstelsel:
- Regulatie van activiteiten van weefsels en organen.
Houdt in dat organen en weefsel geremd of gestimuleerd worden in hun activiteiten, bij
veranderingen binnen en buiten het lichaam. Bijvoorbeeld: hard wegrennen bij gevaarlijke
situaties.
- Coördinatie van activiteiten van weefsels en organen.
Het doel om te zorgen voor een optimale samenwerking tussen weefsels binnen een
orgaan, of tussen organen onderling. Bijvoorbeeld: verhoogde maagperistaltiek door
spiercontracties in de maagwand, alleen zinvol als tegelijkertijd maagsapproductie door
maagsapklieren plaatsvindt.
- Regulatie en coördinatie van vegetatieve verschijnselen.
5 vegetatieve hoofdfuncties: circulatie, spijsvertering, uitscheiding, ademhaling en
begrenzing door de huid (temperatuur). Gebeurd buiten de wil om, maar moeten wel nauw
met elkaar samenwerken. Het hormonale stelsel en vegetatieve zenuwstelsel spelen hierbij
een rol.
- Coördinatie van contacten met de buitenwereld.
Het coördineren van contacten met de wereld om je heen. Bijvoorbeeld: bewustwording
van omstandigheden in de buitenwereld, en erop reageren. De mens is een sociaal wezen
die zijn soortgenoten nodig heeft, zowel voor eigen functioneren als voor voortplanting.
- Coördinatie van de psychische functies.
Heeft te maken met het bewustzijn en zelfbewustzijn. Zoals: leren en herinneren,
stemmingen en emoties, denken, dromen en fantaseren, driften en beheersing, talent,
karakter en creativiteit.
Je kunt de anatomische en fysiologische indeling van het zenuwstelsel benoemen.
Anatomische indeling zenuwstelsel
,Fysiologische indeling zenuwstelsel
3 aspecten onderscheiden:
- Integratie; vegetatieve integratie (reguleert de vegetatieve stelsels en coördineert
de samenwerking tussen afzonderlijke stelsels) en animale integratie (reguleert de
wisselwerking tussen het individu en zijn omgeving).
> Vegetatieve integratie voorbeelden: bloeddrukregulatie, regulatie darmactiviteit, regulatie
ademfrequentie.
> Animale integratie voorbeelden: op commando van de wil, dus bewust uitgevoerd
worden. Door het animale zenuwstelsel (willekeurig).
- Hiërarchie
- Richting van het signaal; afferente informatie + efferente informatie.
, Je kunt voorbeelden geven van de antagonistische werking van het
parasympathische en sympathische zenuwstelsel.
Het vegetatieve zenuwstelsel bestaat uit 2 delen met een antagonistische werking
(wanneer elementen elkaar tegen werken): het sympathische zenuwstelsel +
parasympatische zenuwstelsel.
Sympathische zenuwstelsel = actief wanneer de mens uiterlijk actief is. >Bijvoorbeeld bij
fietsen, rennen of zwemmen. Stimuleert de hartactiviteit en de ademhaling, verhoogt de
suikerspiegel en spanning in skeletspieren (spijsvertering wordt geremd).
Parasympatische zenuwstelsel = actief als de mens uiterlijk passief is. >Bijvoorbeeld bij
rustig zitten na het eten. Stimuleert de spijsvertering, vertraagt de hart- en
ademhalingsactiviteit, remt spieractiviteit.
Je kunt het verloop van afferente en efferente informatie in het zenuwstelsel
toelichten.
Afferente informatie = afferente (opstijgende, sensibele) banen komen vanuit de sensoren
en gaan richting het CZS, (aanvoerend).
Efferente informatie = efferente (afdalende, motorische) banen gaan vanuit het CZS naar de
effectoren (spieren en klieren), (afvoerend).
Je kunt in een figuur de verschillende onderdelen van een neuron onderscheiden en
kunt het onderscheid maken in sensibele neuronen, schakelneuronen en motorische
neuronen.
Neuron = zenuwcel. Bevat een groot cellichaam met een kern + celorganellen, bestaande uit
een endoplasmatisch reticulum en veel golgicomplexen. Ze zorgen dat prikkels worden
opgevangen, gegenereerd en doorgeschakeld.
Receptoren = gespecialiseerde zenuwcellen.
Zenuwvezels = twee of meer draadvormige uitlopers van het neuron. Bevatten cytoplasma
en kunnen zowel kort als lang zijn. 2 typen:
- Axon = vervoert impulsen van het cellichaam af.
- Dendrieten = ontvangen impulsen van andere zenuwcellen en vervoeren ze naar
eigen cellichaam toe.
Sensibele/ sensorische neuronen = afferente neuronen, van perifeer naar CZS.
Schakelneuronen (interneuronen) = zenuwcellen in het centrale zenuwstelsel. Hebben de
taak om impulsen over te dragen aan andere zenuwcellen (effenrente neuronen).
Motorische neuronen = voeren impulsen vanuit CZS naar periferie; spieren en klieren
(efferente neuronen).
Week 1
Je kunt de algemene functies van het zenuwstelsel toelichten.
Algemene functies zenuwstelsel:
- Regulatie van activiteiten van weefsels en organen.
Houdt in dat organen en weefsel geremd of gestimuleerd worden in hun activiteiten, bij
veranderingen binnen en buiten het lichaam. Bijvoorbeeld: hard wegrennen bij gevaarlijke
situaties.
- Coördinatie van activiteiten van weefsels en organen.
Het doel om te zorgen voor een optimale samenwerking tussen weefsels binnen een
orgaan, of tussen organen onderling. Bijvoorbeeld: verhoogde maagperistaltiek door
spiercontracties in de maagwand, alleen zinvol als tegelijkertijd maagsapproductie door
maagsapklieren plaatsvindt.
- Regulatie en coördinatie van vegetatieve verschijnselen.
5 vegetatieve hoofdfuncties: circulatie, spijsvertering, uitscheiding, ademhaling en
begrenzing door de huid (temperatuur). Gebeurd buiten de wil om, maar moeten wel nauw
met elkaar samenwerken. Het hormonale stelsel en vegetatieve zenuwstelsel spelen hierbij
een rol.
- Coördinatie van contacten met de buitenwereld.
Het coördineren van contacten met de wereld om je heen. Bijvoorbeeld: bewustwording
van omstandigheden in de buitenwereld, en erop reageren. De mens is een sociaal wezen
die zijn soortgenoten nodig heeft, zowel voor eigen functioneren als voor voortplanting.
- Coördinatie van de psychische functies.
Heeft te maken met het bewustzijn en zelfbewustzijn. Zoals: leren en herinneren,
stemmingen en emoties, denken, dromen en fantaseren, driften en beheersing, talent,
karakter en creativiteit.
Je kunt de anatomische en fysiologische indeling van het zenuwstelsel benoemen.
Anatomische indeling zenuwstelsel
,Fysiologische indeling zenuwstelsel
3 aspecten onderscheiden:
- Integratie; vegetatieve integratie (reguleert de vegetatieve stelsels en coördineert
de samenwerking tussen afzonderlijke stelsels) en animale integratie (reguleert de
wisselwerking tussen het individu en zijn omgeving).
> Vegetatieve integratie voorbeelden: bloeddrukregulatie, regulatie darmactiviteit, regulatie
ademfrequentie.
> Animale integratie voorbeelden: op commando van de wil, dus bewust uitgevoerd
worden. Door het animale zenuwstelsel (willekeurig).
- Hiërarchie
- Richting van het signaal; afferente informatie + efferente informatie.
, Je kunt voorbeelden geven van de antagonistische werking van het
parasympathische en sympathische zenuwstelsel.
Het vegetatieve zenuwstelsel bestaat uit 2 delen met een antagonistische werking
(wanneer elementen elkaar tegen werken): het sympathische zenuwstelsel +
parasympatische zenuwstelsel.
Sympathische zenuwstelsel = actief wanneer de mens uiterlijk actief is. >Bijvoorbeeld bij
fietsen, rennen of zwemmen. Stimuleert de hartactiviteit en de ademhaling, verhoogt de
suikerspiegel en spanning in skeletspieren (spijsvertering wordt geremd).
Parasympatische zenuwstelsel = actief als de mens uiterlijk passief is. >Bijvoorbeeld bij
rustig zitten na het eten. Stimuleert de spijsvertering, vertraagt de hart- en
ademhalingsactiviteit, remt spieractiviteit.
Je kunt het verloop van afferente en efferente informatie in het zenuwstelsel
toelichten.
Afferente informatie = afferente (opstijgende, sensibele) banen komen vanuit de sensoren
en gaan richting het CZS, (aanvoerend).
Efferente informatie = efferente (afdalende, motorische) banen gaan vanuit het CZS naar de
effectoren (spieren en klieren), (afvoerend).
Je kunt in een figuur de verschillende onderdelen van een neuron onderscheiden en
kunt het onderscheid maken in sensibele neuronen, schakelneuronen en motorische
neuronen.
Neuron = zenuwcel. Bevat een groot cellichaam met een kern + celorganellen, bestaande uit
een endoplasmatisch reticulum en veel golgicomplexen. Ze zorgen dat prikkels worden
opgevangen, gegenereerd en doorgeschakeld.
Receptoren = gespecialiseerde zenuwcellen.
Zenuwvezels = twee of meer draadvormige uitlopers van het neuron. Bevatten cytoplasma
en kunnen zowel kort als lang zijn. 2 typen:
- Axon = vervoert impulsen van het cellichaam af.
- Dendrieten = ontvangen impulsen van andere zenuwcellen en vervoeren ze naar
eigen cellichaam toe.
Sensibele/ sensorische neuronen = afferente neuronen, van perifeer naar CZS.
Schakelneuronen (interneuronen) = zenuwcellen in het centrale zenuwstelsel. Hebben de
taak om impulsen over te dragen aan andere zenuwcellen (effenrente neuronen).
Motorische neuronen = voeren impulsen vanuit CZS naar periferie; spieren en klieren
(efferente neuronen).