Herhaling IOM
Business science bestaat uit onderzoek dat door wetenschappers (empirici) is uitgevoerd. Empirici
baseren hun conclusies op empirisch onderzoek.
Je kunt onderzoek:
- Consumeren; gepubliceerd onderzoek lezen dat van toepassing is op jouw probleem,
- Produceren; een nieuw onderzoek zelf uitvoeren, of
- Delegeren; een derde partij inschakelen om een onderzoek voor je uit te voeren.
Bedrijfseconomisch onderzoek kan gedefinieerd worden als: een systematisch proces van hypothesen
toetsen via zorgvuldig uitgevoerde data-analyses met als doel een managementprobleem op te
lossen of te verkleinen.
Evidence-based beslissingen zijn gebaseerd op een grondige en zorgvuldige analyse van data.
Intuïtie mag nooit een vervanging zijn voor onderzoek.
Hoewel intuïtie een rol speelt in het nemen van managementbeslissingen, kan intuïtie, losgekoppeld
van dataverzameling en -analyse, leiden tot minder effectiefgenomen beslissingen. Hoe onbekender
de uitdagingen waarmee je geconfronteerd wordt, hoe meer je terug moet vallen op onderzoek.
Managers zijn (zoals alle mensen) vatbaar voor cognitieve biases (onbewuste denkfouten).
- Confirmation bias; onze neiging om alleen die informatie in overweging te nemen die
overeenstemt met onze reeds bestaande overtuigingen (“confirms”).
- Availability bias; we nemen een beslissing op basis van informatie die makkelijk beschikbaar
is, ook al is dat misschien niet de beste informatie om die beslissing op te baseren.
Het enige doel van predatory journals is geld verdienen, ze vragen auteurs om tegen betaling
artikelen te publiceren zonder peer review (onafhankelijke evaluatie van de studie door experts).
- Als artikelen in een tijdschrift niet gereviewt zijn, is het tijdschrift waarschijnlijk predatory.
- De kans is groter dan een tijdschrift met een impactfactor van minstens 1,0 niet predatory is.
Soms zijn populairwetenschappelijke artikels onbetrouwbaar omdat ze gebaseerd zijn op gebrekkig
academisch onderzoek, in andere gevallen wordt het onderliggende academische artikel niet correct
weergegeven; het verhaal klopt dan niet.
Het onderzoeksproces
- Inductieve onderzoeksbenadering; hier verzamelen onderzoekers eerst data. Vervolgens
proberen ze een patroon te vinden in deze data. Daarnaast ontwikkelen ze een theoretisch
kader op basis van het gevonden patroon.
- Deductieve onderzoeksbenadering; hier formuleren onderzoekers eerst een hypothese over
de relatie tussen variabelen op basis van theorie. Deze hypothesen toetsen ze vervolgens aan
de hand van data.
,Terwijl inductief onderzoek dus een theorie
wil ontwikkelen, wil deductief onderzoek
een theorie testen. Deze twee
onderzoekstrategieën sluiten elkaar niet
uit.
Het 7-staps deductieve onderzoeksproces
Een probleem afbakenen
Een bedrijfseconomisch probleem doet zich
voor wanneer een bedrijf te maken krijgt met
een bedreiging (een te overwinnen
moeilijkheid) of een opportuniteit (een
situatie met potentieel voor verbetering).
Een bedrijfseconomisch probleem moet
afgebakend of begrensd worden vooraleer je
aan een onderzoek begint.
Relevantie
Er zijn twee soorten relevantie die in
overweging moeten worden genomen:
1. Academische relevantie; een onderzoek is academisch relevant als deze bijdraagt aan reeds
bestaande kennis. Er zijn 4 manieren waardoor een studie relevant kan zijn:
a. Nieuw onderwerp; er is nog geen onderzoek naar gedaan, maar het is wel belangrijk.
b. Nieuwe context; er bestaat soortgelijk onderzoek, maar in een andere context.
c. Versnipperde kennis integreren; eerdere studies richten zich op afzonderlijke
variabelen, waardoor hun relatief belang niet gekend is.
d. Tegenstrijdige resultaten verzoenen; eerdere studies rapporteren verschillende
resultaten, en de condities waaronder deze gelden zijn niet duidelijk.
2. Praktische relevantie; een studie is relevant wanneer één of meer partijen baat hebben bij
het onderzoeken van het probleem. Partijen die voordeel kunnen doen uit een studie zijn:
a. Managers; zij kunnen hierdoor betere beslissingen nemen. Er zijn hierbij drie opties:
i. Één bedrijf
ii. Één industrie
iii. Meerdere industrieën
b. Eindgebruikers; soms komt een studie bijvoorbeeld met nuttige aanbevelingen.
c. Beleidsmakers; bijvoorbeeld de overheid, EU, etc.
Onderzoeksvragen formuleren (en onderzoeksvragen)
De probleemstelling is de centrale vraag die een onderzoek probeert te beantwoorden. Een goede
probleemstelling is:
1. Een open vraag (niet simpelweg te beantwoorden met ja of nee -> ‘wat, hoe, in welke mate’),
2. Die de unit of analysis van de studie identificeert, en
, 3. Die geformuleerd is in termen van (i) variabelen en (ii) relaties.
De unit of analysis is de entiteit die het onderzoek bestudeert; de focus van de studie. Deze entiteiten
worden meestal subjecten genoemd. Elk van de volgende entiteiten kan de unit of analysis zijn:
- Individuen (consumenten, investeerders, CEOs, etc.)
- Bedrijven (multinationals, SMEs, etc.)
- Groepen (raden van bestuur, allianties, industrieën, etc.)
- Dingen (producten, merken, aandelen, etc.)
- Geografische eenheden (steden, regio’s, landen, etc.)
In onderzoek kan de UoA zich op hogere of lagere aggregatieniveaus
bevinden (student < studenten in collegezaal < studenten op universiteit).
Variabelen vormen de kern van een onderzoek. Ze variëren, oftewel nemen
minstens twee waarden of levels aan in een onderzoek. Variabelen kunnen
op drie manieren variëren:
1. Tussen subjecten; op hetzelfde moment in de tijd
2. Over de tijd; binnen hetzelfde subject.
3. Tussen subjecten én over de tijd
Subjecten kunnen zijn: personen, bedrijven, producten, industrieën, etc.
Wanneer iets wat zou kunnen variëren maar één level heeft in een studie, is dit een constante.
Een probleemstelling drukt de relatie tussen minstens twee variabelen uit.
Meestal worden probleemstellingen niet alleen geformuleerd in termen van de relatie tussen de
twee variabelen, maar ook hoe deze relatie afhangt van een derde variabele (modererend effect).
Wanneer een probleemstelling te complex is om te formuleren in één vraag, formuleren
onderzoekers meerdere deelvragen (onderzoeksvragen). Vragen van hetzelfde type kunnen bij elkaar
worden gehouden door i, ii, iii, … te gebruiken, om zo de leesbaarheid van de tekst te verbeteren.
- Gebruik correlationele (gerelateerd, geassocieerd) i.p.v. causale taal (versterkt, beïnvloedt).
Een achtergrondsectie uitschrijven
1. Een achtergrondsectie begint met het kaderen van het onderzoek.
Je kan dit doen met cijfers (bv door het aangeven van het percentage dat met een probleem kampt)
of met voorbeelden (bv het noemen van bedrijven die met het probleem kampen). Dergelijke cijfers
en voorbeelden zijn te vinden in: kranten, de business pers, openbaar toegankelijke rapporten van
consultancy bureaus, websites van bedrijven en jaarverslagen.
2. In de volgende alinea wordt het probleem geïdentificeerd.
Je kan deze paragraaf afronden met je probleemstelling of onderzoeksvragen, voor een vlotte
overgang hiernaartoe moet je zorgen dat deze alinea zich focust op de variabelen van jouw studie.
3. De volgende stap is het formuleren van de doelstelling van de studie: het adresseren van het
geïdentificeerde probleem. Deze paragraaf kan vervolgens uitweiden over het doel van de
studie om zo tot de probleemstelling of de onderzoekvragen te komen.