Hoofdstuk 1
Staatsrecht is het recht dat uitsluitend relaties regelt waarbij de overheid betrokken is. Het
verondersteld betrekkingen tussen ten minste twee personen of ambten. Binnen een staat kunnen
diverse rechtsordes aanwezig zijn, die een autonome positie innemen waarmee de overheid zich
slechts in beperkte mate inlaat. Het staatsrecht onderwerpt de overheid aan het recht dat op haar
betrekking heeft. Het staatsrecht omvat de regels die de totstandkoming, gelding en de handhaving
van rechtsnormen regelen, alsmede de regels volgens welke de eerstgenoemde regels mogen worden
gewijzigd. Het staatsrecht kan zowel betrekking hebben op relaties tussen overheden onderling als op
relaties tussen de overheid en haar onderdanen. Het begrip overheid houdt verband met macht en
bevoegdheid. Het staatsrecht regelt betrekkingen binnen en met die overheid. Dit betekent dat er
personen of groepen daarvan binnen die overheid aan te wijzen moeten zijn met welke betrekkingen
kunnen bestaan. Een ambt kenmerkt zich door duurzaamheid en welomschrevenheid voor wat
betreft inrichting, taken en bevoegdheden. Staatsrecht is grotendeels ambtenrecht. Het begrip staat
kan worden omschreven als een in externe verhoudingen onafhankelijk, door het recht geregeld
complex van ambten die in een rechts geregelde verhouding tot elkaar en tot de onderdanen staan.
Hoofdstuk 3
Op het niveau van de Unie waren de belangrijkste ambten de Staten-Generaal, de stadhouder en de
raadspensionaris van Holland, de Raad van State en de Rekenkamer. Anders dan tegenwoordig het
geval is, kenden de gewesten of provincies ten tijde van de Republiek geen gelijkvormige structuur.
Binnen de Republiek verliep besluitvorming veelal traag, rechtseenheid ontbrak in hoge mate en de
positie van het land in de externe verhoudingen nam, mede als gevolg van de geringe
slagvaardigheid, in betekenis af.
Hoofdstuk 4
Het staatsrecht kent de volgende functies: de constituerende functie, de attribuerende functie en de
regulerende functie, zowel inzake de ambten onderling als met betrekking tot de relatie tussen ambt
en onderdaan. Er zal allereerst een overheid moeten worden ingesteld (constitueren). Vervolgens
kunnen aan een ingesteld ambt bevoegdheden worden toegerekend (attribueren). Ten slotte kan de
uitoefening van deze bevoegdheden aan beperkingen en grenzen worden gebonden (reguleren).
De constituerende functie kan worden omschreven als het instellen van ambten. Deze functie omvat
eveneens de regeling van de omvang en samenstelling of inrichting van ambten, alsook de wijze
waarop de dragers van het ambt worden aangewezen, van hun ambt worden ontheven of hun ambt
verliezen. De Grondwet is een wet in formele zin. Herziening kan slechts plaatsvinden op grond van
twee lezingen van wetsvoorstellen, tussen welke de Tweede Kamer verplicht wordt ontbonden. Het
Nederlands constitutioneel recht is onder meer in deze Grondwet te vinden. Deze is ook te vinden in
organieke wetgeving. Onder het begrip vallen alle besluiten die een primair constituerende functie
vervullen. Ook constitutioneel recht kent ongeschreven rechtsregels. Daarnaast is het te vinden in het
Statuut dat betrekking heeft op de Nederlandse kolonies. Hetzelfde geldt voor internationaal recht.
Het constitutionele recht beoogt te voorkomen dat de staatsmacht in één persoon of ambt
geconcentreerd is. Constitutionalisme duidt op spreiding, verdeling van overheidsbevoegdheden over
, meerdere ambten. De tegenhanger hiervan kent men als het absolutisme. Alle
overheidsbevoegdheden zijn dan binnen één persoon of één ambt geconcentreerd. Met
constitutionalisme in de staatsvorm wordt gedoeld op de verdeling van bevoegdheden over
overheidsverbanden. De drie standaard-staatsvormen zijn de gecentraliseerde eenheidsstaat, de
gedecentraliseerde eenheidsstaat en de federale staat. De gecentraliseerde eenheidsstaat kenmerkt
zich door één grondwet. Dit geldt eveneens voor de gedecentraliseerde eenheidsstaat, maar deze is
tevens verdeeld in meerdere territoriale overheidsverbanden met zelfstandige bevoegdheden. De
Grondwet kent hier geen exclusieve bevoegdheden op terreinen van overheidsbestuur toe aan de
decentrale ambten. Een federale staat is een uit deelstaten samengestelde staat. Op grond van de
overkoepelende Grondwet worden federale bevoegdheden verdeeld. Onder overheidsverband wordt
verstaan een structuur waarin overheidsambten in een rechtens bepaalde verhouding tot elkaar
staan en in een al dan niet wederkerige relatie staan tot onderdanen of groepen daarvan. Betreffende
regeringsvorm wordt gedoeld op de betrekkingen tussen de ambten binnen één overheidsverband.
De staat mag alleen optreden in het algemeen belang: de functies die hij daartoe mag uitoefenen
dienen te worden gesplitst en daarna toegewezen aan afzonderlijke organen op zo’n wijze dat er zo
weinig mogelijk cumulatie is van functies in eenzelfde gezagsorgaan en dat het ene orgaan het andere
orgaan zoveel mogelijk in bedwang mag houden. Dit is het beginsel van machtenscheiding. De drie
hoofdfuncties in de staat – wetgeving, bestuur en rechtspraak – kent de Grondwet toe aan de Staten-
Generaal, de regering en de rechterlijke macht. Op de eerste plaats is voor dit door de grondwetgever
gepositiveerde beginsel van de machtenscheiding kenmerkend dat drie afzonderlijke, gelijkwaardige
en zelfstandige ambten in de staat de drie belangrijkste overheidsfuncties in het centrale
overheidsverband uitoefenen. Een tweede kenmerk is dat zij zowel in functionele als in
organisatorische zin niet absoluut maar beperkt is. Machtsconcentratie wordt vermeden door een
systeem van checks and balances. De constitutie voorziet niet alleen in gedeelde bevoegdheden,
maar hiermee ook in diverse andere vormen van controle om machtsconcentratie te voorkomen.
De term rechtstaat heeft betrekking op grenzen gesteld aan het optreden van de overheid. Als eerste
element van de rechtsstaat is het legaliteitsbeginsel te noemen. Elk overheidsoptreden moet
berusten op een voor herhaalde toepassing vatbare regel. Ten tweede is er het vereiste van een
voorafgaande algemene regel ten aanzien van burgers belastend overheidsoptreden. Verder dienen
regelgeving en uitvoering niet in één hand gelegd te worden. Ten vierde geldt het
democratieprincipe. Ten vijfde geldt het vereiste van het bestaan van een onafhankelijke rechter. Tot
slot moet gewezen worden op de klassieke grondrechten als element van de rechtsstaat.
Hoofdstuk 7
Het staatsrecht beoogt macht om te zetten in bevoegdheid. Echter blijft ongeregelde macht
aanwezig. De feitelijke overheidsmacht blijft een voorwaarde voor de effectieve gelding van het
constitutionele recht. Er vinden veelal machtsverschuivingen plaats. De kwestie van de verhouding
tussen macht en constitutioneel recht doet zich voor in geval van de vraag waarop de gelding van de
constitutie berust en in geval van de vraag waarop de gelding van extra-constitutioneel handelen van
de overheid berust. Zowel de overheidsambten als de onderdanen plegen de constitutie als juridisch
geldende grondslag voor het overheidsoptreden te accepteren. Dit is echter geen positiefrechtelijk
verschijnsel, maar een feitelijk gegeven. De constitutie kan zelf niet afdwingen dat zij feitelijk wordt
nageleefd. Voor de Nederlandse verhoudingen kan worden gesteld dat de Grondwet in zekere zin
Staatsrecht is het recht dat uitsluitend relaties regelt waarbij de overheid betrokken is. Het
verondersteld betrekkingen tussen ten minste twee personen of ambten. Binnen een staat kunnen
diverse rechtsordes aanwezig zijn, die een autonome positie innemen waarmee de overheid zich
slechts in beperkte mate inlaat. Het staatsrecht onderwerpt de overheid aan het recht dat op haar
betrekking heeft. Het staatsrecht omvat de regels die de totstandkoming, gelding en de handhaving
van rechtsnormen regelen, alsmede de regels volgens welke de eerstgenoemde regels mogen worden
gewijzigd. Het staatsrecht kan zowel betrekking hebben op relaties tussen overheden onderling als op
relaties tussen de overheid en haar onderdanen. Het begrip overheid houdt verband met macht en
bevoegdheid. Het staatsrecht regelt betrekkingen binnen en met die overheid. Dit betekent dat er
personen of groepen daarvan binnen die overheid aan te wijzen moeten zijn met welke betrekkingen
kunnen bestaan. Een ambt kenmerkt zich door duurzaamheid en welomschrevenheid voor wat
betreft inrichting, taken en bevoegdheden. Staatsrecht is grotendeels ambtenrecht. Het begrip staat
kan worden omschreven als een in externe verhoudingen onafhankelijk, door het recht geregeld
complex van ambten die in een rechts geregelde verhouding tot elkaar en tot de onderdanen staan.
Hoofdstuk 3
Op het niveau van de Unie waren de belangrijkste ambten de Staten-Generaal, de stadhouder en de
raadspensionaris van Holland, de Raad van State en de Rekenkamer. Anders dan tegenwoordig het
geval is, kenden de gewesten of provincies ten tijde van de Republiek geen gelijkvormige structuur.
Binnen de Republiek verliep besluitvorming veelal traag, rechtseenheid ontbrak in hoge mate en de
positie van het land in de externe verhoudingen nam, mede als gevolg van de geringe
slagvaardigheid, in betekenis af.
Hoofdstuk 4
Het staatsrecht kent de volgende functies: de constituerende functie, de attribuerende functie en de
regulerende functie, zowel inzake de ambten onderling als met betrekking tot de relatie tussen ambt
en onderdaan. Er zal allereerst een overheid moeten worden ingesteld (constitueren). Vervolgens
kunnen aan een ingesteld ambt bevoegdheden worden toegerekend (attribueren). Ten slotte kan de
uitoefening van deze bevoegdheden aan beperkingen en grenzen worden gebonden (reguleren).
De constituerende functie kan worden omschreven als het instellen van ambten. Deze functie omvat
eveneens de regeling van de omvang en samenstelling of inrichting van ambten, alsook de wijze
waarop de dragers van het ambt worden aangewezen, van hun ambt worden ontheven of hun ambt
verliezen. De Grondwet is een wet in formele zin. Herziening kan slechts plaatsvinden op grond van
twee lezingen van wetsvoorstellen, tussen welke de Tweede Kamer verplicht wordt ontbonden. Het
Nederlands constitutioneel recht is onder meer in deze Grondwet te vinden. Deze is ook te vinden in
organieke wetgeving. Onder het begrip vallen alle besluiten die een primair constituerende functie
vervullen. Ook constitutioneel recht kent ongeschreven rechtsregels. Daarnaast is het te vinden in het
Statuut dat betrekking heeft op de Nederlandse kolonies. Hetzelfde geldt voor internationaal recht.
Het constitutionele recht beoogt te voorkomen dat de staatsmacht in één persoon of ambt
geconcentreerd is. Constitutionalisme duidt op spreiding, verdeling van overheidsbevoegdheden over
, meerdere ambten. De tegenhanger hiervan kent men als het absolutisme. Alle
overheidsbevoegdheden zijn dan binnen één persoon of één ambt geconcentreerd. Met
constitutionalisme in de staatsvorm wordt gedoeld op de verdeling van bevoegdheden over
overheidsverbanden. De drie standaard-staatsvormen zijn de gecentraliseerde eenheidsstaat, de
gedecentraliseerde eenheidsstaat en de federale staat. De gecentraliseerde eenheidsstaat kenmerkt
zich door één grondwet. Dit geldt eveneens voor de gedecentraliseerde eenheidsstaat, maar deze is
tevens verdeeld in meerdere territoriale overheidsverbanden met zelfstandige bevoegdheden. De
Grondwet kent hier geen exclusieve bevoegdheden op terreinen van overheidsbestuur toe aan de
decentrale ambten. Een federale staat is een uit deelstaten samengestelde staat. Op grond van de
overkoepelende Grondwet worden federale bevoegdheden verdeeld. Onder overheidsverband wordt
verstaan een structuur waarin overheidsambten in een rechtens bepaalde verhouding tot elkaar
staan en in een al dan niet wederkerige relatie staan tot onderdanen of groepen daarvan. Betreffende
regeringsvorm wordt gedoeld op de betrekkingen tussen de ambten binnen één overheidsverband.
De staat mag alleen optreden in het algemeen belang: de functies die hij daartoe mag uitoefenen
dienen te worden gesplitst en daarna toegewezen aan afzonderlijke organen op zo’n wijze dat er zo
weinig mogelijk cumulatie is van functies in eenzelfde gezagsorgaan en dat het ene orgaan het andere
orgaan zoveel mogelijk in bedwang mag houden. Dit is het beginsel van machtenscheiding. De drie
hoofdfuncties in de staat – wetgeving, bestuur en rechtspraak – kent de Grondwet toe aan de Staten-
Generaal, de regering en de rechterlijke macht. Op de eerste plaats is voor dit door de grondwetgever
gepositiveerde beginsel van de machtenscheiding kenmerkend dat drie afzonderlijke, gelijkwaardige
en zelfstandige ambten in de staat de drie belangrijkste overheidsfuncties in het centrale
overheidsverband uitoefenen. Een tweede kenmerk is dat zij zowel in functionele als in
organisatorische zin niet absoluut maar beperkt is. Machtsconcentratie wordt vermeden door een
systeem van checks and balances. De constitutie voorziet niet alleen in gedeelde bevoegdheden,
maar hiermee ook in diverse andere vormen van controle om machtsconcentratie te voorkomen.
De term rechtstaat heeft betrekking op grenzen gesteld aan het optreden van de overheid. Als eerste
element van de rechtsstaat is het legaliteitsbeginsel te noemen. Elk overheidsoptreden moet
berusten op een voor herhaalde toepassing vatbare regel. Ten tweede is er het vereiste van een
voorafgaande algemene regel ten aanzien van burgers belastend overheidsoptreden. Verder dienen
regelgeving en uitvoering niet in één hand gelegd te worden. Ten vierde geldt het
democratieprincipe. Ten vijfde geldt het vereiste van het bestaan van een onafhankelijke rechter. Tot
slot moet gewezen worden op de klassieke grondrechten als element van de rechtsstaat.
Hoofdstuk 7
Het staatsrecht beoogt macht om te zetten in bevoegdheid. Echter blijft ongeregelde macht
aanwezig. De feitelijke overheidsmacht blijft een voorwaarde voor de effectieve gelding van het
constitutionele recht. Er vinden veelal machtsverschuivingen plaats. De kwestie van de verhouding
tussen macht en constitutioneel recht doet zich voor in geval van de vraag waarop de gelding van de
constitutie berust en in geval van de vraag waarop de gelding van extra-constitutioneel handelen van
de overheid berust. Zowel de overheidsambten als de onderdanen plegen de constitutie als juridisch
geldende grondslag voor het overheidsoptreden te accepteren. Dit is echter geen positiefrechtelijk
verschijnsel, maar een feitelijk gegeven. De constitutie kan zelf niet afdwingen dat zij feitelijk wordt
nageleefd. Voor de Nederlandse verhoudingen kan worden gesteld dat de Grondwet in zekere zin