Periode 2 Biomedisch
College 1 : Anatomie & fysiologie ademhaling
- Anatomie en fysiologie H. 23
Leerdoelen :
Je kunt de anatomie van de bovenste en onderste luchtwegen beschrijven;
Je kunt de belangrijkste functies van het ademhalingsstelsel beschrijven;
Je kunt uitleggen uit welke deelprocessen de ademhaling bestaat;
Je kunt de fysiologie van de ademhaling (ademprikkel, ventilatie en diffusie) beschrijven;
Je kunt uitleggen welke factoren bijdragen aan de ademarbeid en hoe deze factoren worden
beïnvloed.
23 Ademhalingsstelsel
23.1 Introductie ademhalingsstelsel
23.1.1 Inleiding
Het ademhalingsstelsel (= tractus respiratorius) is verantwoordelijk voor uitwisseling van gassen
tussen de longen en de buitenlucht, zoals zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2).
Functies :
Ventilatie. Dit is de verplaatsing van lucht in en uit de longen/ luchtwegen;
Uitwisseling van gassen. Dit vindt plaats in de alveoli, waar de uitwisseling wordt bevorderd
door het grote oppervlak tussen de longen en het bloed. Hierlangs vindt de uitwisseling van
O2 en CO2 plaats;
Bescherming van de longoppervlakten. De alveoli zijn gevoelig voor veranderingen in
vochtigheid en temperatuur. Het ademhalingsstelsel zorgt dat de buitenlucht de juiste
vochtigheid en temperatuur heeft voordat het de alveoli bereikt. Daarnaast vormt het
ademhalingsstelsel een barrière tegen ziekteverwekkers uit de buitenlucht, zoals bacteriën en
virussen;
Creëren van reukzin. De reukcellen bevinden zich in de neusholten. Door verplaatsing van
lucht langs deze cellen is het mogelijk geuren waar te nemen.
De bovenste luchtwegen (geleidende zone)
Tot de bovenste luchtwegen behoren :
Neus;
Neusbijholten (= sinus paranasales);
Neusholte (= cavum nasi);
Mondholte (= cavum oris);
Farynx (= keelholte);
Larynx (= strottenhoofd).
Functies :
Vormen de verbinding tussen de buitenwereld en de onderste luchtwegen;
, Zorgen voor optimalisatie van de ingeademde lucht door opwarming, bevochtiging en
zuivering. Dit beschermd de onderste luchtwegen tegen afkoeling en uitdroging;
Slikken;
Vormen van de stem.
De voornaamste taak is het geleiden en geschikt maken van de ingeademde lucht voor
gasuitwisseling, wat plaatsvindt in de onderste luchtwegen.
De onderste luchtwegen
Tot de onderste luchtwegen behoren :
Trachea (= luchtpijp);
Hoofdbronchi;
Bronchi en bronchioli;
Alveoli (= longblaasjes).
23.1.2 Het respiratoire slijmvlies
De mucosa (= het slijmvlies = membraan met een beschermende functie) van het ademhalingsstelsel
bekleedt de binnenzijde van de luchtwegen. Dit is noodzakelijk, omdat de lagen waar gasuitwisseling
plaatsvindt dun en kwetsbaar zijn. De hoeveelheid mucus die wordt geproduceerd in de klieren in het
respiratoire slijmvlies is afhankelijk van de mate van irritatie van de luchtwegen, bijv. door stof,
pathogenen of allergenen. Mucus bevat mucine (= een eiwit dat de mucus kleverig en dik maakt,
waardoor stoffen, pollen en micro-organismen worden opgevangen), stoffen, zoals defensine,
immunoglobuline A en lysozome, die een rol spelen bij afweer tegen pathogenen. Mucus dat zich
mengt met speeksel uit het spijsverteringsstelsel wordt sputum genoemd.
Het respiratoire slijmvlies bestaat uit :
Het epitheel. Dit is een functionele, beschermende laag van dekcellen die cilia (= trilhaartjes),
slijmbekercellen en afweercellen, zoals lymfoïde cellen en macrofagen bevat;
De lamina propria. Deze laag van losmazig bindweefsel ondersteunt het epitheel.
In de trachea bestaat het slijmvlies uit vier lagen :
De mucosa;
De submucosa;
Hyalien kraakbeen;
Een advertentia.
De bovenste delen van de onderste luchtwegen zijn bekleed met pseudogestratificeerd epitheel, wat
in kleinere wegen overgaat in kubisch epitheel. De alveoli bestaan uit een laag squameus epitheel. In
de farynx, waar zowel lucht als voeding passeert bevindt zich een stevige laag van plaveiselepitheel,
met als voordelen dat het de lucht goed geleid en bescherming beidt tegen chemische stoffen en
andere schadelijke factoren.
23.1.3 Ademhaling
Proces :
1. Ventilatie.
2. Externe ademhaling. Dit is de uitwisseling van gassen tussen de longen en het bloed in de
alveoli.
3. Transport van de gassen via het bloed naar de lichaamscellen.
, 4. Interne ademhaling. Dit is de uitwisseling van gassen tussen het bloed en de weefsels (=
cellen van het lichaam).
5. Cellulaire ademhaling. Dit is het gebruik van zuurstof in de cellen voor aërobe processen
waarbij CO2 vrijkomt.
Ademhaling is van belang om cellen van energie te voorzien voor celgroei, -afweer en -onderhoud.
Cellen creëren namelijk energie via een aëroob proces, waarvoor O2 nodig is. Bij deze cellulaire
ademhaling komt adenosinetrifosfaat (ATP) vrij, wat een bron van energie is voor de processen in de
cellen. Hierbij komt CO2 vrij als afvalstof, wat invloed heeft op de pH (= zuurgraad) van het bloed. Te
veel CO2 zorgt voor te zuur bloed wat zorgt voor een negatief effect op de homeostase (=
lichaamsbalans), wat tot ziekte of dood kan leiden. Om homeostase te houden stoot het lichaam
daarom CO2 uit via de ademhaling.
23.2 De bovenste luchtwegen – de neus en
neus(bij)holten
23.2.1 Anatomie van de neusholte
Het voorste kraakbeen die de neuspunt en neusbrug vormt wordt aan de bovenkant rond de
oogkassen ondersteunt door de os nasale (= neusbeen) aan de mediale (= binnen) zijde en de maxilla
(= bovenkraakbeen) aan de laterale (= buiten) zijde. De ala nasi (= neusvleugels), gevormd uit een
dikke laag bindweefsel, ondersteunen de neusopening waardoor deze niet dichtvalt.
De neusholten (= fossa nasalis) liggen boven het palatum durum (= harde gehemelte) en lopen door
tot achter de oogkassen. Deze worden gescheiden door het septum nasi (= neustussenschot). Dit
septum bestaat uit een voorste deel van elastisch hyalien kraakbeen en een achterste deel van bot
(wordt gevormd door een fusie van de perpendiculaire plaats van het os ethmoideus en de vomer).
De bovenwand en zijwanden van de neusholte bestaan uit schedelbeenderen, waarin verbindingen
tussen de neusholte en de sinus paranasales liggen. De bovenwand wordt gevormd door het os
sphenoïdale (= wiggenbeen), het os ethmoïdale (= zeefbeen) en het os nasale : samen de lamina
cribrosa. In het os ethmoïdale lopen vezels van de nervus olfactorius (= reukzenuw). De bovenwand,
de bovenste conchae nasales (= neusschelp) en het septum bevatten het reukepitheel, waarmee het
mogelijk is om geuren waar te nemen. De achterzijde gaat ter hoogte van de choanae (= achterste
neusopeningen) over in de nasofarynx, die in verbinding staat met de farynx.
In de neusholte zijn aan beide zijden drie dunne botplaten aanwezig : de conchae nasales. Deze
creëren drie meatus nasi (= neusgangen), waarvan de onderste het grootst en het wijdst is. De lucht
stroomt uiteindelijk via de meatus naar de twee choanae en vervolgens richting de nasofarynx.
De conchae nasales zorgen voor oppervlakvergroting, waardoor de lucht beter wordt verwarmd en
stofdeeltjes worden weggevangen. Ook zorgen zij voor turbulentie van de lucht, waardoor :
Geurstoffen bij de sensoren van de reukzenuw in het neusepitheel terechtkomen;
Stof en andere deeltjes uit de lucht weggevangen worden;
De lucht wordt verwarmd en bevochtigd.
De neusholte is bekleed met een slijmvlies van trilhaarepitheel. Dit slijmvlies is slechts één cellaag dik
en bevat veel slijmbekercellen en sereuze (= vocht-af-scheidende) klieren. Onder het slijmvlies ligt
een dicht netwerk van capillairen (= haarvaten) dat kwetsbaar is waardoor neusbloeding (= epistaxis)
veel voorkomt. Het risico op bloedingen wordt verhoogd door droog weer, omdat dit de laag mucus
College 1 : Anatomie & fysiologie ademhaling
- Anatomie en fysiologie H. 23
Leerdoelen :
Je kunt de anatomie van de bovenste en onderste luchtwegen beschrijven;
Je kunt de belangrijkste functies van het ademhalingsstelsel beschrijven;
Je kunt uitleggen uit welke deelprocessen de ademhaling bestaat;
Je kunt de fysiologie van de ademhaling (ademprikkel, ventilatie en diffusie) beschrijven;
Je kunt uitleggen welke factoren bijdragen aan de ademarbeid en hoe deze factoren worden
beïnvloed.
23 Ademhalingsstelsel
23.1 Introductie ademhalingsstelsel
23.1.1 Inleiding
Het ademhalingsstelsel (= tractus respiratorius) is verantwoordelijk voor uitwisseling van gassen
tussen de longen en de buitenlucht, zoals zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2).
Functies :
Ventilatie. Dit is de verplaatsing van lucht in en uit de longen/ luchtwegen;
Uitwisseling van gassen. Dit vindt plaats in de alveoli, waar de uitwisseling wordt bevorderd
door het grote oppervlak tussen de longen en het bloed. Hierlangs vindt de uitwisseling van
O2 en CO2 plaats;
Bescherming van de longoppervlakten. De alveoli zijn gevoelig voor veranderingen in
vochtigheid en temperatuur. Het ademhalingsstelsel zorgt dat de buitenlucht de juiste
vochtigheid en temperatuur heeft voordat het de alveoli bereikt. Daarnaast vormt het
ademhalingsstelsel een barrière tegen ziekteverwekkers uit de buitenlucht, zoals bacteriën en
virussen;
Creëren van reukzin. De reukcellen bevinden zich in de neusholten. Door verplaatsing van
lucht langs deze cellen is het mogelijk geuren waar te nemen.
De bovenste luchtwegen (geleidende zone)
Tot de bovenste luchtwegen behoren :
Neus;
Neusbijholten (= sinus paranasales);
Neusholte (= cavum nasi);
Mondholte (= cavum oris);
Farynx (= keelholte);
Larynx (= strottenhoofd).
Functies :
Vormen de verbinding tussen de buitenwereld en de onderste luchtwegen;
, Zorgen voor optimalisatie van de ingeademde lucht door opwarming, bevochtiging en
zuivering. Dit beschermd de onderste luchtwegen tegen afkoeling en uitdroging;
Slikken;
Vormen van de stem.
De voornaamste taak is het geleiden en geschikt maken van de ingeademde lucht voor
gasuitwisseling, wat plaatsvindt in de onderste luchtwegen.
De onderste luchtwegen
Tot de onderste luchtwegen behoren :
Trachea (= luchtpijp);
Hoofdbronchi;
Bronchi en bronchioli;
Alveoli (= longblaasjes).
23.1.2 Het respiratoire slijmvlies
De mucosa (= het slijmvlies = membraan met een beschermende functie) van het ademhalingsstelsel
bekleedt de binnenzijde van de luchtwegen. Dit is noodzakelijk, omdat de lagen waar gasuitwisseling
plaatsvindt dun en kwetsbaar zijn. De hoeveelheid mucus die wordt geproduceerd in de klieren in het
respiratoire slijmvlies is afhankelijk van de mate van irritatie van de luchtwegen, bijv. door stof,
pathogenen of allergenen. Mucus bevat mucine (= een eiwit dat de mucus kleverig en dik maakt,
waardoor stoffen, pollen en micro-organismen worden opgevangen), stoffen, zoals defensine,
immunoglobuline A en lysozome, die een rol spelen bij afweer tegen pathogenen. Mucus dat zich
mengt met speeksel uit het spijsverteringsstelsel wordt sputum genoemd.
Het respiratoire slijmvlies bestaat uit :
Het epitheel. Dit is een functionele, beschermende laag van dekcellen die cilia (= trilhaartjes),
slijmbekercellen en afweercellen, zoals lymfoïde cellen en macrofagen bevat;
De lamina propria. Deze laag van losmazig bindweefsel ondersteunt het epitheel.
In de trachea bestaat het slijmvlies uit vier lagen :
De mucosa;
De submucosa;
Hyalien kraakbeen;
Een advertentia.
De bovenste delen van de onderste luchtwegen zijn bekleed met pseudogestratificeerd epitheel, wat
in kleinere wegen overgaat in kubisch epitheel. De alveoli bestaan uit een laag squameus epitheel. In
de farynx, waar zowel lucht als voeding passeert bevindt zich een stevige laag van plaveiselepitheel,
met als voordelen dat het de lucht goed geleid en bescherming beidt tegen chemische stoffen en
andere schadelijke factoren.
23.1.3 Ademhaling
Proces :
1. Ventilatie.
2. Externe ademhaling. Dit is de uitwisseling van gassen tussen de longen en het bloed in de
alveoli.
3. Transport van de gassen via het bloed naar de lichaamscellen.
, 4. Interne ademhaling. Dit is de uitwisseling van gassen tussen het bloed en de weefsels (=
cellen van het lichaam).
5. Cellulaire ademhaling. Dit is het gebruik van zuurstof in de cellen voor aërobe processen
waarbij CO2 vrijkomt.
Ademhaling is van belang om cellen van energie te voorzien voor celgroei, -afweer en -onderhoud.
Cellen creëren namelijk energie via een aëroob proces, waarvoor O2 nodig is. Bij deze cellulaire
ademhaling komt adenosinetrifosfaat (ATP) vrij, wat een bron van energie is voor de processen in de
cellen. Hierbij komt CO2 vrij als afvalstof, wat invloed heeft op de pH (= zuurgraad) van het bloed. Te
veel CO2 zorgt voor te zuur bloed wat zorgt voor een negatief effect op de homeostase (=
lichaamsbalans), wat tot ziekte of dood kan leiden. Om homeostase te houden stoot het lichaam
daarom CO2 uit via de ademhaling.
23.2 De bovenste luchtwegen – de neus en
neus(bij)holten
23.2.1 Anatomie van de neusholte
Het voorste kraakbeen die de neuspunt en neusbrug vormt wordt aan de bovenkant rond de
oogkassen ondersteunt door de os nasale (= neusbeen) aan de mediale (= binnen) zijde en de maxilla
(= bovenkraakbeen) aan de laterale (= buiten) zijde. De ala nasi (= neusvleugels), gevormd uit een
dikke laag bindweefsel, ondersteunen de neusopening waardoor deze niet dichtvalt.
De neusholten (= fossa nasalis) liggen boven het palatum durum (= harde gehemelte) en lopen door
tot achter de oogkassen. Deze worden gescheiden door het septum nasi (= neustussenschot). Dit
septum bestaat uit een voorste deel van elastisch hyalien kraakbeen en een achterste deel van bot
(wordt gevormd door een fusie van de perpendiculaire plaats van het os ethmoideus en de vomer).
De bovenwand en zijwanden van de neusholte bestaan uit schedelbeenderen, waarin verbindingen
tussen de neusholte en de sinus paranasales liggen. De bovenwand wordt gevormd door het os
sphenoïdale (= wiggenbeen), het os ethmoïdale (= zeefbeen) en het os nasale : samen de lamina
cribrosa. In het os ethmoïdale lopen vezels van de nervus olfactorius (= reukzenuw). De bovenwand,
de bovenste conchae nasales (= neusschelp) en het septum bevatten het reukepitheel, waarmee het
mogelijk is om geuren waar te nemen. De achterzijde gaat ter hoogte van de choanae (= achterste
neusopeningen) over in de nasofarynx, die in verbinding staat met de farynx.
In de neusholte zijn aan beide zijden drie dunne botplaten aanwezig : de conchae nasales. Deze
creëren drie meatus nasi (= neusgangen), waarvan de onderste het grootst en het wijdst is. De lucht
stroomt uiteindelijk via de meatus naar de twee choanae en vervolgens richting de nasofarynx.
De conchae nasales zorgen voor oppervlakvergroting, waardoor de lucht beter wordt verwarmd en
stofdeeltjes worden weggevangen. Ook zorgen zij voor turbulentie van de lucht, waardoor :
Geurstoffen bij de sensoren van de reukzenuw in het neusepitheel terechtkomen;
Stof en andere deeltjes uit de lucht weggevangen worden;
De lucht wordt verwarmd en bevochtigd.
De neusholte is bekleed met een slijmvlies van trilhaarepitheel. Dit slijmvlies is slechts één cellaag dik
en bevat veel slijmbekercellen en sereuze (= vocht-af-scheidende) klieren. Onder het slijmvlies ligt
een dicht netwerk van capillairen (= haarvaten) dat kwetsbaar is waardoor neusbloeding (= epistaxis)
veel voorkomt. Het risico op bloedingen wordt verhoogd door droog weer, omdat dit de laag mucus