Art. 1:234 BW Minderjarige, handelingsbekwaamheid
Lid 1
RV 1 : een minderjarige.
RV2a : met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger.
RV2b : de toestemming wordt verondersteld te zijn verleend volgens lid 3.
RV3 : de wet bepaalt niet anders.
RG: bekwaamheid rechtshandelingen te verrichten.
Art. 3:33 BW Wil en verklaring bij rechtshandeling
RV1: een op een rechtsgevolg gerichte wil.
RV2: door een verklaring.
RV3: die zich heeft geopenbaard.
RG: er is sprake van een eenzijdige rechtshandeling.
Art. 3:35 BW Vertrouwensbeginsel bij rechtshandeling
RV: hij die eens anders verklaring of gedraging overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de
gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen heeft opgevat als een door die ander tot
hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking.
RG: tegen hem kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring
overeenstemmende wil.
Art. 3:44 lid 1, lid 2, lid 3 en lid 4 BW Bedrog
Lid 1
RV1a: wanneer zij door bedreiging tot stand is gekomen.
RV1b: wanneer zij door bedrog tot stand is gekomen.
RV1c: wanneer zij door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
RG: een rechtshandeling is vernietigbaar.
Lid 2
RV1 : wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt
RV2a : door onrechtmatig deze te bedreigen
RV2b : door onrechtmatig een derde te bedreigen
RV3a : met enig nadeel in persoon
RV3b : met enig nadeel van goed
RV4 : de bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden
beïnvloed.
RG: Bedreiging is aanwezig
1
,Lid 3
RV1: wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt
RV 2a: door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling
RV2b : door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te
delen.
RV 2c : door een andere kunstgreep [andere tactieken die een bedrieger kan toepassen]
RV 3 : er is geen sprake van een aanprijzing in algemene bewoordingen
RG : Bedrog is aanwezig
Lid 4
RV1 : iemand die weet of moet begrijpen
RV2 : dat een ander door bijzondere omstandigheden (zoals noodtoestand, afhankelijkheid,
lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid) bewogen wordt tot het
verrichten van een rechtshandeling.
RV3 : (die iemand) bevordert het tot stand komen van die rechtshandeling
RV4 : hetgeen hij weet of moet begrijpen zou hem daarvan behoren te weerhouden
RG : misbruik van omstandigheden is aanwezig
Art. 6:162 BW Schadevergoeding bij onrechtmatige daad; ONRECHTMATIGE DAAD
Lid 1
RV1: er is een onrechtmatige daad jegens een ander (art. 6:162 lid 2).
RV2: de daad kan de dader worden toegerekend.
RV3: er is schade.
RV4: de schade houdt verband met de daad.
RV5: er is sprake van relativiteit (art. 6:163 BW).
RG: schade moet worden vergoed.
Lid 2
RV1a: er is sprake van een inbreuk op een recht.
RV1b/c: er is sprake van een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht.
RV1d/e: er is sprake van een doen of nalaten in strijd met hetgeen in maatschappelijk verkeer
betamelijk is.
RV2: er is geen sprake van een rechtvaardigingsgrond
Rg: er is sprake van een onrechtmatige daad.
2
, Lid 3
RV1a: de onrechtmatige daad is te wijten aan zijn schuld.
RV1b: de onrechtmatige daad is te wijten aan een oorzaak welke krachtens de wet voor zijn rekening
komt.
RV1c: de onrechtmatige daad is te wijten aan een oorzaak welke krachtens de in het verkeer geldende
opvattingen voor zijn rekening komt.
RG: een onrechtmatige daad kan de dader worden toegerekend.
Artikel 6:170 BW Ondergeschikte bij aansprakelijkheid:
Lid 1
RV1: voor schade
RV2: aan een derde toegebracht.
RV3: door een fout van een ondergeschikte.
RV4: indien de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot.
RV5: en degene uit wiens dienst hij stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking
zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout is gelegen.
RG: is degene in wiens dienst de ondergeschikte zijn taak vervult aansprakelijk.
Lid 2
RV1: stond de ondergeschikte in dienst van een natuurlijke persoon.
RV2: en was hij niet werkzaam voor een beroep of bedrijf van deze persoon.
RV3: indien de ondergeschikte bij het begaan van de fout handelde ter vervulling van de hem
opgedragen taak.
RG: dan is deze slechts aansprakelijk.
Lid 3
RV1: zijn de ondergeschikte en degene in wiens dienst hij stond, beide aansprakelijk, indien de
RV2: tenzij de schade een gevolg is zijn opzet of bewuste roekeloosheid.
RV3: dan behoeft de ondergeschikte in hun onderlinge verhouding niet in de schadevergoeding bij te
dragen.
Uit de omstandigheden van het geval, mede gelet op de aard van hun verhouding, kan anders
voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.
3
Lid 1
RV 1 : een minderjarige.
RV2a : met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger.
RV2b : de toestemming wordt verondersteld te zijn verleend volgens lid 3.
RV3 : de wet bepaalt niet anders.
RG: bekwaamheid rechtshandelingen te verrichten.
Art. 3:33 BW Wil en verklaring bij rechtshandeling
RV1: een op een rechtsgevolg gerichte wil.
RV2: door een verklaring.
RV3: die zich heeft geopenbaard.
RG: er is sprake van een eenzijdige rechtshandeling.
Art. 3:35 BW Vertrouwensbeginsel bij rechtshandeling
RV: hij die eens anders verklaring of gedraging overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de
gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen heeft opgevat als een door die ander tot
hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking.
RG: tegen hem kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring
overeenstemmende wil.
Art. 3:44 lid 1, lid 2, lid 3 en lid 4 BW Bedrog
Lid 1
RV1a: wanneer zij door bedreiging tot stand is gekomen.
RV1b: wanneer zij door bedrog tot stand is gekomen.
RV1c: wanneer zij door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
RG: een rechtshandeling is vernietigbaar.
Lid 2
RV1 : wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt
RV2a : door onrechtmatig deze te bedreigen
RV2b : door onrechtmatig een derde te bedreigen
RV3a : met enig nadeel in persoon
RV3b : met enig nadeel van goed
RV4 : de bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden
beïnvloed.
RG: Bedreiging is aanwezig
1
,Lid 3
RV1: wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt
RV 2a: door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling
RV2b : door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te
delen.
RV 2c : door een andere kunstgreep [andere tactieken die een bedrieger kan toepassen]
RV 3 : er is geen sprake van een aanprijzing in algemene bewoordingen
RG : Bedrog is aanwezig
Lid 4
RV1 : iemand die weet of moet begrijpen
RV2 : dat een ander door bijzondere omstandigheden (zoals noodtoestand, afhankelijkheid,
lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid) bewogen wordt tot het
verrichten van een rechtshandeling.
RV3 : (die iemand) bevordert het tot stand komen van die rechtshandeling
RV4 : hetgeen hij weet of moet begrijpen zou hem daarvan behoren te weerhouden
RG : misbruik van omstandigheden is aanwezig
Art. 6:162 BW Schadevergoeding bij onrechtmatige daad; ONRECHTMATIGE DAAD
Lid 1
RV1: er is een onrechtmatige daad jegens een ander (art. 6:162 lid 2).
RV2: de daad kan de dader worden toegerekend.
RV3: er is schade.
RV4: de schade houdt verband met de daad.
RV5: er is sprake van relativiteit (art. 6:163 BW).
RG: schade moet worden vergoed.
Lid 2
RV1a: er is sprake van een inbreuk op een recht.
RV1b/c: er is sprake van een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht.
RV1d/e: er is sprake van een doen of nalaten in strijd met hetgeen in maatschappelijk verkeer
betamelijk is.
RV2: er is geen sprake van een rechtvaardigingsgrond
Rg: er is sprake van een onrechtmatige daad.
2
, Lid 3
RV1a: de onrechtmatige daad is te wijten aan zijn schuld.
RV1b: de onrechtmatige daad is te wijten aan een oorzaak welke krachtens de wet voor zijn rekening
komt.
RV1c: de onrechtmatige daad is te wijten aan een oorzaak welke krachtens de in het verkeer geldende
opvattingen voor zijn rekening komt.
RG: een onrechtmatige daad kan de dader worden toegerekend.
Artikel 6:170 BW Ondergeschikte bij aansprakelijkheid:
Lid 1
RV1: voor schade
RV2: aan een derde toegebracht.
RV3: door een fout van een ondergeschikte.
RV4: indien de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot.
RV5: en degene uit wiens dienst hij stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking
zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout is gelegen.
RG: is degene in wiens dienst de ondergeschikte zijn taak vervult aansprakelijk.
Lid 2
RV1: stond de ondergeschikte in dienst van een natuurlijke persoon.
RV2: en was hij niet werkzaam voor een beroep of bedrijf van deze persoon.
RV3: indien de ondergeschikte bij het begaan van de fout handelde ter vervulling van de hem
opgedragen taak.
RG: dan is deze slechts aansprakelijk.
Lid 3
RV1: zijn de ondergeschikte en degene in wiens dienst hij stond, beide aansprakelijk, indien de
RV2: tenzij de schade een gevolg is zijn opzet of bewuste roekeloosheid.
RV3: dan behoeft de ondergeschikte in hun onderlinge verhouding niet in de schadevergoeding bij te
dragen.
Uit de omstandigheden van het geval, mede gelet op de aard van hun verhouding, kan anders
voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.
3
