Hoofdstuk 1 – Het begrip opvoeding
Pedagogiek betekend letterlijk 'kinderleiding'. Het is afgeleid van de
Griekse taal waarbij 'Pais' = kind en 'agogein' = leiden betekend.
Opvoedkunde: vaardigheden van de opvoeder
Opvoedingsleer: kennis over opvoeden
Opvoedingswetenschap: ontwikkeling van theorieën en methoden over
opvoeden
Opvoeding: alle opvoeding tussen ouder en kind waarbij gericht een
relatie wordt aangegaan. Er zijn drie uitgangspunten:
1. Wederzijds respect tussen ouder en kind
2. Voldoende veiligheid, vertrouwen, kind voelt zich geaccepteerd en
krijgt ondersteuning van de ouder.
3. Uitdaging vanuit de ouder op eigen beslissingen te maken, te
experimenteren en vertrouwen op de omgeving.
Vier basisdimensies van opvoeden
1. Ondersteuning bieden: het kind voelt zich begrepen en
geaccepteerd door de ouder. Dit kan zich uitten door het kind
warmte en affectie te bieden. Daarnaast draagt sensitiviteit
(signalen opmerken) en responsiviteit (reageren op de signalen) bij
aan een positieve ontwikkeling.
- Beloning: vorm van operante conditionering, waarbij het kind
door middel van een beloning gestimuleerd wordt een
bepaalde handeling vaker te laten zien.
- Straf: vorm van operante conditionering, waarbij het kind
door middel van een straf gestimuleerd wordt om gedrag af te
leren.
2. Instructie geven: het kind weet wat er verwacht wordt en durft de
ouder om hulp te vragen. Het kind leert om zelfstandig te worden en
verantwoordelijkheid te dragen.
3. Controle uitoefenen: de mate waarin de ouder het gedrag van het
kind bepaalt.
- Autoritaire controle: strikte regels en een sterke
machtspositie van de ouder ten opzichte van het kind.
- Autoritatieve controle: uitleg geven waarom iets niet mag
en beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid en
zelfstandigheid van het kind.
4. Grenzen stellen: hoe straft of beloont de ouder het kind om
gewenst gedrag aan te leren.
Drie opvoedingsdoelen
1. Zelfstandigheid: zelf keuzes kunnen maken, een eigen leven leren
leiden.
, 2. Zelfredzaamheid: in staat zijn om eigen keuzes te maken en deze
te verantwoorden. Voorbereiding op toekomst in de samenleving.
3. Zelfvertrouwen: vertrouwen om technische en praktische
problemen zelf op te lossen.
Opvoeding is een circulair
proces, er is sprake van actie en
reactie tussen ouder en kind.
Wat voor het ene kind werkt,
werkt niet voor de ander.
Materiele opvoeding:
vervulling van lichamelijke
behoeften (Maslow), zoals, voeding, slaap, intimiteit, hygiëne. Begint al
voor de bevruchting (inrichting kamer, letten op voeding). Bij
onvoldoende vervulling is er vaak sprake van een ongeplande
zwangerschap of een beperkte financiële draagkracht van de ouders.
Emotionele opvoeding: overige vijf behoeften van de
behoeftehiërarchie van Maslow. Vanaf de bevruchting wordt hier
aandacht aan besteed, vanaf de puberteit neemt de behoefte hieraan
af.
Geestelijke vorming: levensovertuiging van de ouders die met name
de schoolkeuze en de vrije tijd van het kind beïnvloeden. Religie,
cultuur, rituelen, normen en waarden worden van ouder naar kind
overgedragen.
Sociale vorming: door middel van sport, muziek, kunst en andere
expressievormen ontwikkeld het lichaam en de geest van het kind zich.
Intergenerationele overdracht: gewoontes, waarden, overtuigingen
en gedragingen van de ene generatie op de volgende worden
doorgegeven. Dit gebeurt bijvoorbeeld in gezinnen, waar ouders hun
manier van denken, opvoeden en omgaan met anderen onbewust
doorgeven aan hun kinderen. Dit kan positief zijn, zoals het doorgeven
van sterke familiebanden, normen en tradities. Maar het kan ook
negatief zijn, bijvoorbeeld wanneer armoede, trauma’s of bepaalde
opvoedingsproblemen van generatie op generatie blijven bestaan.
Pedagogiek betekend letterlijk 'kinderleiding'. Het is afgeleid van de
Griekse taal waarbij 'Pais' = kind en 'agogein' = leiden betekend.
Opvoedkunde: vaardigheden van de opvoeder
Opvoedingsleer: kennis over opvoeden
Opvoedingswetenschap: ontwikkeling van theorieën en methoden over
opvoeden
Opvoeding: alle opvoeding tussen ouder en kind waarbij gericht een
relatie wordt aangegaan. Er zijn drie uitgangspunten:
1. Wederzijds respect tussen ouder en kind
2. Voldoende veiligheid, vertrouwen, kind voelt zich geaccepteerd en
krijgt ondersteuning van de ouder.
3. Uitdaging vanuit de ouder op eigen beslissingen te maken, te
experimenteren en vertrouwen op de omgeving.
Vier basisdimensies van opvoeden
1. Ondersteuning bieden: het kind voelt zich begrepen en
geaccepteerd door de ouder. Dit kan zich uitten door het kind
warmte en affectie te bieden. Daarnaast draagt sensitiviteit
(signalen opmerken) en responsiviteit (reageren op de signalen) bij
aan een positieve ontwikkeling.
- Beloning: vorm van operante conditionering, waarbij het kind
door middel van een beloning gestimuleerd wordt een
bepaalde handeling vaker te laten zien.
- Straf: vorm van operante conditionering, waarbij het kind
door middel van een straf gestimuleerd wordt om gedrag af te
leren.
2. Instructie geven: het kind weet wat er verwacht wordt en durft de
ouder om hulp te vragen. Het kind leert om zelfstandig te worden en
verantwoordelijkheid te dragen.
3. Controle uitoefenen: de mate waarin de ouder het gedrag van het
kind bepaalt.
- Autoritaire controle: strikte regels en een sterke
machtspositie van de ouder ten opzichte van het kind.
- Autoritatieve controle: uitleg geven waarom iets niet mag
en beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid en
zelfstandigheid van het kind.
4. Grenzen stellen: hoe straft of beloont de ouder het kind om
gewenst gedrag aan te leren.
Drie opvoedingsdoelen
1. Zelfstandigheid: zelf keuzes kunnen maken, een eigen leven leren
leiden.
, 2. Zelfredzaamheid: in staat zijn om eigen keuzes te maken en deze
te verantwoorden. Voorbereiding op toekomst in de samenleving.
3. Zelfvertrouwen: vertrouwen om technische en praktische
problemen zelf op te lossen.
Opvoeding is een circulair
proces, er is sprake van actie en
reactie tussen ouder en kind.
Wat voor het ene kind werkt,
werkt niet voor de ander.
Materiele opvoeding:
vervulling van lichamelijke
behoeften (Maslow), zoals, voeding, slaap, intimiteit, hygiëne. Begint al
voor de bevruchting (inrichting kamer, letten op voeding). Bij
onvoldoende vervulling is er vaak sprake van een ongeplande
zwangerschap of een beperkte financiële draagkracht van de ouders.
Emotionele opvoeding: overige vijf behoeften van de
behoeftehiërarchie van Maslow. Vanaf de bevruchting wordt hier
aandacht aan besteed, vanaf de puberteit neemt de behoefte hieraan
af.
Geestelijke vorming: levensovertuiging van de ouders die met name
de schoolkeuze en de vrije tijd van het kind beïnvloeden. Religie,
cultuur, rituelen, normen en waarden worden van ouder naar kind
overgedragen.
Sociale vorming: door middel van sport, muziek, kunst en andere
expressievormen ontwikkeld het lichaam en de geest van het kind zich.
Intergenerationele overdracht: gewoontes, waarden, overtuigingen
en gedragingen van de ene generatie op de volgende worden
doorgegeven. Dit gebeurt bijvoorbeeld in gezinnen, waar ouders hun
manier van denken, opvoeden en omgaan met anderen onbewust
doorgeven aan hun kinderen. Dit kan positief zijn, zoals het doorgeven
van sterke familiebanden, normen en tradities. Maar het kan ook
negatief zijn, bijvoorbeeld wanneer armoede, trauma’s of bepaalde
opvoedingsproblemen van generatie op generatie blijven bestaan.