1. Onderzoeksthema en -focus
Centraal thema: Prestaties in de publieke sector
o Casussen: Onderwijs en BOA's
Sociaal onderzoek: Studie van de maatschappij
o B&O-onderzoek: Toepassingsgericht, beperkte 'body of knowledge'
o Combineert diverse disciplines zoals recht, economie, politicologie, sociologie
en psychologie [Me]
Onderzoeksmethoden: Instrumenten en technieken om sociale onderwerpen te
verkennen
2. Onderzoeksproces
Iteratief proces [Me, 18]
o Literatuuronderzoek: Wat is er al bekend?
Concepten: Labels voor verschijnselen (bijv. bureaucratie, macht)
Theorie: Samenhangend stelsel van uitspraken om verschijnselen te
beschrijven, verklaren of voorspellen
o Probleemstelling: Doel- en vraagstelling
Doelstelling: Praktisch vraagstuk en/of fundamenteel kennisprobleem
Vraagstelling: Expliciete uitspraak over wat je wilt onderzoeken, geeft
focus
Bevat een vraagteken, neemt beslissingen over literatuur,
design en data
o Onderzoeksdesign en casusselectie: Welke methode, hoeveel
waarnemingen, wie?
o Dataverzameling: Documenten, interviews, observaties, vragenlijsten,
experiment
o Data-analyse: Statistische technieken of thematische analyse en coderen
Kwantitatief: Numeriek, statistische technieken
Kwalitatief: Woorden, beelden, thematische analyse en coderen
o Presentatie & discussie van resultaten
3. Onderzoeksvragen
Typen onderzoeksvragen:
o Exploratief/verkennend: Weinig kennis over het onderwerp
o Descriptief/beschrijvend: Kenmerken van het onderzoeksobject
1
, o Verklarend: Oorzaken en omstandigheden
o Toetsend: Gebaseerd op theoretische verwachtingen, vaak met ja/nee te
beantwoorden
o Diagnostisch: Knelpunten vinden
Goede onderzoeksvragen: Expliciet, relevant, precies, logisch en consistent
4. Inductie en Deductie
Rol van theorie: Ideeën over de sociale werkelijkheid
Deductie: Theorie → observaties/resultaten
o Testen van verwachtingen (hypothesen)
Inductie: Observaties/resultaten → theorie
o Ontwikkelen van nieuwe theorieën
Iteratief proces: Heen en weer gaan tussen data en theorie
5. Kwantitatief vs. Kwalitatief Onderzoek
Kwantitatief:
o Numeriek, getallen met betekenis
o Vaak deductief, testen van hypothesen
o Technieken: vragenlijsten, analyse van bestaande data, experimenten
o Gebruikt de beoefeningen en de normen van de bètawetenschappen, in het
bijzonder positivisme
o Ziet sociale realiteit als extern en objectief
Kwalitatief:
o Woorden, beelden en hun betekenis
o Niet numeriek, tekstfragmenten, foto's
o Vaker inductief, ontwikkelen van theorieën
o Technieken: interviews, observaties, documentanalyse
o Biedt weerstand tegen de beoefeningen en normen van de
bètawetenschappen
o Sociale realiteit is continu veranderlijk en een creatie van het individu
Mixed methods: Combinatie van verschillende onderzoeksmethoden
6. Betrouwbaarheid en Validiteit
Betrouwbaarheid: Consistentie van meting
o Stabiliteit over tijd
o Interne betrouwbaarheid (meerdere indicatoren)
2
, o Externe betrouwbaarheid (herhaalbaarheid)
o Consistentie tussen waarnemers
Validiteit: Meet je wat je wilt meten?
o Constructvaliditeit: Definitie van het begrip en kwaliteit van instrumenten
o Interne validiteit: Relaties tussen concepten (causaliteit)
o Externe validiteit: Generaliseerbaarheid
o Ecologische validiteit: Toepasbaarheid in het echte leven
o Inferentiële validiteit: Connectie tussen design en interpretatie
Alternatieve criteria (kwalitatief): Geloofwaardigheid, overdraagbaarheid,
zekerheid, bevestigbaarheid
7. Onderzoeksdesigns
Experiment:
o Manipulatie van onafhankelijke variabele
o Randomisatie, controlegroep
o Klassiek vs. Quasi experiment
Cross-sectioneel: Momentopname, vragenlijsten
o Zoeken naar patronen in kwantitatieve data
Longitudinaal: Meerdere metingen over tijd
o Panel studie: Zelfde groep individuen
o Cohort studie: Verschillende steekproeven uit zelfde populatie
Case study: Diepgaande studie van één casus
o Eenheid van analyse: Persoon, gebeurtenis, organisatie, familie
o Verschillende typen casussen
Comparatieve studie: Vergelijken van twee of meer cases
8. Steekproeven
Representativiteit: Belangrijk voor generalisatie
Waarschijnlijkheidssteekproeven: Random, voor generalisatie
Niet-waarschijnlijkheidssteekproeven: Gemak, sneeuwbal, quota
Steekproef fout: Verschil tussen steekproef en populatie
Niet-steekproef fout: Fout in het onderzoek los van steekproef
9. Data-analyse
Kwantitatief:
3
, o Frequentieverdeling, spreiding, standaarddeviatie
o Maten van centraliteit: modus, mediaan, gemiddelde
o T-toets: verschil tussen gemiddelden in twee groepen
o Correlatietoets: samenhang tussen variabelen
o Chi-kwadraat test: verschil in frequenties tussen categorieën
Kwalitatief:
o Open coderen, axiaal coderen, selectief coderen
o Thematische analyse
o Narratieve analyse
Gegronde theorie
Data herlezen en labelen
Emische opvattingen
Theoretische notities
Hoorcollege 2 – Theorie, operationaliseren en steekproeven (chapters
5,7,8,9 en 10)
1. Theorie en Operationaliseren
Theorie: Een samenhangend stelsel van uitspraken om verschijnselen te
beschrijven, verklaren of voorspellen.
o Voorbeeld: Self-determination theory.
Concepten: Labels voor een verschijnsel, bijvoorbeeld motivatie, psychologische
basisbehoefte.
Empirie: Het waarnemen van verschijnselen.
Variabelen/Indicatoren: Om concepten te meten.
o Voorbeeld: Psychologische basisbehoeften (relatie, competentie, autonomie).
Operationaliseren: Het meetbaar maken van concepten.
o Stappen:
1. Definitie (dimensies).
2. Variabelen/indicatoren.
3. Waarden.
o Manifeste concepten: Direct meetbaar (bijv. aantal aanwezigen).
o Latente concepten: Niet direct meetbaar, indicatoren nodig (bijv. intelligentie
-> IQ-test).
4
, o Multidimensionaal concept: Concept met meerdere dimensies (bijv.
bevlogenheid: energie, toewijding, absorptie).
Onafhankelijke variabele: Beïnvloedt de afhankelijke variabele.
Afhankelijke variabele: Wordt beïnvloed door de onafhankelijke variabele.
Conceptueel model: Relatie van alle variabelen in een studie.
2. Meetniveaus
Nominaal: Verschillende waarden, geen ordening (bijv. PVV, PvdA-GL, man, vrouw).
Ordinaal: Verschillende waarden met een ordening (bijv. PO, VO, MBO/HBO/WO).
Interval: Verschillende waarden, ordening, gelijke afstand (bijv. IQ, temperatuur in
°C).
Ratio: Verschillende waarden, ordening, gelijke afstand, absoluut nulpunt (bijv. lengte
in cm, leeftijd in jaren).
3. Steekproef en Populatie
Populatie: Alle eenheden (bijv. alle mensen).
Steekproef: Een selectie uit de populatie.
Inferentie: Van steekproef naar populatie.
Meetfout: Ruis op de lijn.
Aselecte steekproef: Willekeurig, iedereen gelijke kans.
o Simple Random Sampling, Systematische steekproef, Stratified Random
Sampling, Cluster Sampling.
Selecte steekproef: Niet willekeurig, sommigen meer kans.
o Convenience sampling, Snowball sampling, Quota sampling.
Steekproef raamwerk: Lijst van alle eenheden in de populatie.
Steekproef fout: Verschil tussen de steekproef en de populatie.
Niet-steekproef fout: Fout in het onderzoek los van de steekproef.
Census: Enumeratie van de gehele populatie.
Vooringenomen steekproef: Niet representatief voor de populatie.
Waarschijnlijkheidssteekproeven:
o Eenvoudige willekeurige steekproef.
o Systematische steekproef.
o Gestratificeerde willekeurige steekproef.
o Meertraps clustersteekproef.
Niet-waarschijnlijkheidssteekproeven:
5