Hoofdstuk 2
Taal als apart vak geven
- Schriftelijke taalvaardigheden leren kinderen niet spontaan.
- Niet alle kinderen kunnen zelfstandig een bepaald niveau van taalvaardigheid eigen
maken.
- Op school leer je een ander soort taalgebruik dan in het dagelijks leven. ]
- Bepaalde taalvormen leer je alleen met behulp van het taalonderwijs.
- Als je kinderen plezier in het lezen van boeken wilt bijbrengen, dan moet je daar apart
aandacht aan besteden.
Taalonderwijs
Mondeling, schriftelijk, taalbeschouwelijk.
- Mondelinge taalvaardigheid
- Woordenschat
- Beginnende geletterdheid
- Voortgezet technisch lezen
- Begrijpend lezen.
- Jeugdliteratuur
- Stellen
- Taalbeschouwing
- Spelling
Functies van taal
Communicatieve/ sociale functie
- Zelfhandhaving, zelfsturing, sturing van anderen, structurering van het gesprek.
Conceptualiserende of cognitieve functie
- Rapporten, redeneren, projecteren.
Expressieve functie
- Uiting van gevoelens en emoties.
De communicatieve -competentie
Grammaticale competentie= Alle kennis van taal (regels) die nodig zijn om adequaat te
communiceren.
Tekstuele competentie= De kennis van gesproken en geschreven taal.
Strategische competentie= Het vermogen om strategieën te hanteren om bepaalde doelen te
bereiken.
Functionele competentie= het vermogen van de taalgebruiker om zijn taalgebruik aan te passen
aan een specifieke situatie.
, Niveaus van taal
- Fonologisch= Uitspraak
- Morfologisch= Opbouw van woorden
- Syntactisch= Volgorde van woorden
- Semantisch= Betekenis
- Pragmatisch= Gebruik
- Orthografisch= Spelling
Hoofdstuk 8
Het schrijfproces
- De kennis van de schrijver over het onderwerp en taalsysteem.
- De communicatieve situatie waarin schrijven zijn werk doet, voor wie schrijf je?
- Het eigenlijke schrijfproces, plannen, schrijven, reviseren.
Schrijfstrategieën
- Denkend schrijven= Ervaren schrijver, denkt na over de opdracht.
- Vertellend schrijven= Beginnende schrijver, gaat meteen schrijven.
“De motorische vaardigheid is essentieel voor het schrijven.”
Stellen
1. Bepalen van het doel, publiek en de tekstsoort.
2. Verzamelen, selecteren en ordenen van de inhoud.
3. Structureren van de tekst.
4. Formuleren
5. Reviseren
6. Verzorgen van de tekst, lay-out.
7. Reflecteren op het schrijfgedrag.
Tekstdoelen
- Amuseren
- Informeren
- Overtuigen
- Instrueren
Tekststructuur
- Stapelstructuur, boodschappenlijstje.
- Verhaalstructuur, personages en chronologisch.
- Betoogstructuur, mening, standpunt en argumenten.
Stileren = Het hanteren van een bepaalde schrijfstijl.
Taal als apart vak geven
- Schriftelijke taalvaardigheden leren kinderen niet spontaan.
- Niet alle kinderen kunnen zelfstandig een bepaald niveau van taalvaardigheid eigen
maken.
- Op school leer je een ander soort taalgebruik dan in het dagelijks leven. ]
- Bepaalde taalvormen leer je alleen met behulp van het taalonderwijs.
- Als je kinderen plezier in het lezen van boeken wilt bijbrengen, dan moet je daar apart
aandacht aan besteden.
Taalonderwijs
Mondeling, schriftelijk, taalbeschouwelijk.
- Mondelinge taalvaardigheid
- Woordenschat
- Beginnende geletterdheid
- Voortgezet technisch lezen
- Begrijpend lezen.
- Jeugdliteratuur
- Stellen
- Taalbeschouwing
- Spelling
Functies van taal
Communicatieve/ sociale functie
- Zelfhandhaving, zelfsturing, sturing van anderen, structurering van het gesprek.
Conceptualiserende of cognitieve functie
- Rapporten, redeneren, projecteren.
Expressieve functie
- Uiting van gevoelens en emoties.
De communicatieve -competentie
Grammaticale competentie= Alle kennis van taal (regels) die nodig zijn om adequaat te
communiceren.
Tekstuele competentie= De kennis van gesproken en geschreven taal.
Strategische competentie= Het vermogen om strategieën te hanteren om bepaalde doelen te
bereiken.
Functionele competentie= het vermogen van de taalgebruiker om zijn taalgebruik aan te passen
aan een specifieke situatie.
, Niveaus van taal
- Fonologisch= Uitspraak
- Morfologisch= Opbouw van woorden
- Syntactisch= Volgorde van woorden
- Semantisch= Betekenis
- Pragmatisch= Gebruik
- Orthografisch= Spelling
Hoofdstuk 8
Het schrijfproces
- De kennis van de schrijver over het onderwerp en taalsysteem.
- De communicatieve situatie waarin schrijven zijn werk doet, voor wie schrijf je?
- Het eigenlijke schrijfproces, plannen, schrijven, reviseren.
Schrijfstrategieën
- Denkend schrijven= Ervaren schrijver, denkt na over de opdracht.
- Vertellend schrijven= Beginnende schrijver, gaat meteen schrijven.
“De motorische vaardigheid is essentieel voor het schrijven.”
Stellen
1. Bepalen van het doel, publiek en de tekstsoort.
2. Verzamelen, selecteren en ordenen van de inhoud.
3. Structureren van de tekst.
4. Formuleren
5. Reviseren
6. Verzorgen van de tekst, lay-out.
7. Reflecteren op het schrijfgedrag.
Tekstdoelen
- Amuseren
- Informeren
- Overtuigen
- Instrueren
Tekststructuur
- Stapelstructuur, boodschappenlijstje.
- Verhaalstructuur, personages en chronologisch.
- Betoogstructuur, mening, standpunt en argumenten.
Stileren = Het hanteren van een bepaalde schrijfstijl.