Methodologie
Senne Paepen
Module 2
Theorie en empirie vormen basis voor wetenschappelijk onderzoek.
Theorie:
Een verhaal dat verklaar hoe de wereld rondom ons in elkaar zit
Is een geheel van samenhangende uitspraken of proposities die bepaalde fenomenen verklaren.
➔ Bv big bang theorie
➔
Job demand-Control model (karasek)
Assenstelsel: autonomie en werkdruk
autonomie
Zinloze job Actieve
job
Werkdruk
Passieve job Slopende
job
Slopende job: werkdruk hoog, weinig autonomie bv: bandwerker
Naarmate de werkdruk hoger ligt en werknemers minder autonomie hebben, zal er meer werkstress
zijn en dus en hoger stressniveau hebben.
Evaluatie: betrouwbaarheid (waar/onwaar) en validiteit ( goede/slechte kennis)
Concept: label om fenomenen te categoriseren
Bv stress is zo’n concept, werkdruk, autonomie, slopende job
Proposities: veronderstelde relatie tussen concepten
Theorie moet
• Logisch consistent → proposities mogen elkaar niet tegenspreken → uitspraken doen over
de relaties tussen concepten
• Veralgemeenbaar: theorie gaat niet over 1 concrete case maar over een ruimere
toepassingsgebied en niet één concrete tijd en plaats.
• Empirisch toetsbaar: moet mogelijk zijn om via observatie overeenstemt met de
werkelijkheid.--> verifieerbaar en ze moet weerlegbaar zijn(falsifieerbaar)
, Weerlegbaarheid: je kan je inbeelden dat de theorie niet waar is of fout.
• (verklaringskracht), theorie is beter naarmate ze meer succesvol is om de wereld rondom ons
te verklaren
• (Spaarzaam): hoe minder concepten en proposities je nodig hebt om een fenomeen goed te
verklaren des te beter.
Empirie:
Bedoelen we het ervaren van de wereld rondom ons door middel van waarnemingen met
onze zintuigen.
Objectieve observaties doen die los staan van de observator, want wat hij ziet is gekleurd.
Talloze studies die job-demand-control model toetsen.
Kennisclip 3
Theorie en empirie zijn met elkaar verbonden via
twee processen: deductie en inductie
Deductie:”deducere”→ “afleiden”, van het algemene naar het
specifieke
➔ Van theorie naar empirie.
➔ Van algemene theorie leiden we verwachtingen of
voorspellingen af voor specifieke gevallen die we
observeren
➔ Zo’n voorspelling= een hypothese en die confronteren
we met empirisch materiaal
➔ Hypothese= verwachting die je afleid uit een theorie
Inductie:
➔ Van empirie naar theorie
➔ Op basis van het specifieke proberen algemene conclusies trekken
➔ Proces waarbij een theorie oprijst uit empirische observaties
Witte en zwarte zwanen metafoor
Alle zwanen zijn wit→ deductie→ als je een zwaan tegenkomt in het park zal die wit zijn
Als je vogelliefhebber bent en gaat overal observeren—> observeert dat ze allemaal wit zijn→ dus
alle zwanen moeten wit zijn.
Maar als er dan ooit een zwarte zwaan gespot wordt valt de theorie in duigen
Durkheim: observeert bepaalde patronen in voorkomen van zelfdoding. Stelt vast dat mannen,
werklozen, protestanten,… meer zelfmoord plegen.
Anomische zelfdoding: vinden we terug in samenlevingen waar de regulatie zwak is.
Vormde theorie op inductieve wijze.
Later zijn theorie op deductieve wijze getest
, Als Durkheim zijn theorie klopt, dan we verwachten we in samenleving waar de regulering weg valt
hoge cijfers zelfdoding. Als we statistieken erbij pakken zijn de meeste zelfdodingen in post-sovjet
landen. In statistiek piek wanneer sovjet unie in elkaar stort. Dus Durkheim ’s theorie klopt. Op basis
van inductie: theorie testen op empirische materiaal( statistieken)
Mate van veralgemeenbaarheid hangt af van soort theorie:
• Formele theorie: een lege doos, beschrijft over hoe iets verloopt, abstracte begrippen; proberen
vastleggen in formules. Bv rescorla-wagner model
• Grand theorie: universum/samenleving verklaren, heel sterk veralgemeend
Bv Marx theorie op samenleving
• Middle theorie: midden tussen specifieke en veralgemeende zaken. Bv matheuseffect bij
kinderopvang.
Kennisclip 4
Geldigheid en betrouwbaar zijn altijd aanwezig op de achtergrond en laten ons toe om de kwaliteit
van een onderzoek te meten.
Geldigheid en betrouwbaarheid hebben beiden te maken met de afwezigheid van fouten.
Maar verwijzen allebei naar een verschillend fundamenteel fout.
Senne Paepen
Module 2
Theorie en empirie vormen basis voor wetenschappelijk onderzoek.
Theorie:
Een verhaal dat verklaar hoe de wereld rondom ons in elkaar zit
Is een geheel van samenhangende uitspraken of proposities die bepaalde fenomenen verklaren.
➔ Bv big bang theorie
➔
Job demand-Control model (karasek)
Assenstelsel: autonomie en werkdruk
autonomie
Zinloze job Actieve
job
Werkdruk
Passieve job Slopende
job
Slopende job: werkdruk hoog, weinig autonomie bv: bandwerker
Naarmate de werkdruk hoger ligt en werknemers minder autonomie hebben, zal er meer werkstress
zijn en dus en hoger stressniveau hebben.
Evaluatie: betrouwbaarheid (waar/onwaar) en validiteit ( goede/slechte kennis)
Concept: label om fenomenen te categoriseren
Bv stress is zo’n concept, werkdruk, autonomie, slopende job
Proposities: veronderstelde relatie tussen concepten
Theorie moet
• Logisch consistent → proposities mogen elkaar niet tegenspreken → uitspraken doen over
de relaties tussen concepten
• Veralgemeenbaar: theorie gaat niet over 1 concrete case maar over een ruimere
toepassingsgebied en niet één concrete tijd en plaats.
• Empirisch toetsbaar: moet mogelijk zijn om via observatie overeenstemt met de
werkelijkheid.--> verifieerbaar en ze moet weerlegbaar zijn(falsifieerbaar)
, Weerlegbaarheid: je kan je inbeelden dat de theorie niet waar is of fout.
• (verklaringskracht), theorie is beter naarmate ze meer succesvol is om de wereld rondom ons
te verklaren
• (Spaarzaam): hoe minder concepten en proposities je nodig hebt om een fenomeen goed te
verklaren des te beter.
Empirie:
Bedoelen we het ervaren van de wereld rondom ons door middel van waarnemingen met
onze zintuigen.
Objectieve observaties doen die los staan van de observator, want wat hij ziet is gekleurd.
Talloze studies die job-demand-control model toetsen.
Kennisclip 3
Theorie en empirie zijn met elkaar verbonden via
twee processen: deductie en inductie
Deductie:”deducere”→ “afleiden”, van het algemene naar het
specifieke
➔ Van theorie naar empirie.
➔ Van algemene theorie leiden we verwachtingen of
voorspellingen af voor specifieke gevallen die we
observeren
➔ Zo’n voorspelling= een hypothese en die confronteren
we met empirisch materiaal
➔ Hypothese= verwachting die je afleid uit een theorie
Inductie:
➔ Van empirie naar theorie
➔ Op basis van het specifieke proberen algemene conclusies trekken
➔ Proces waarbij een theorie oprijst uit empirische observaties
Witte en zwarte zwanen metafoor
Alle zwanen zijn wit→ deductie→ als je een zwaan tegenkomt in het park zal die wit zijn
Als je vogelliefhebber bent en gaat overal observeren—> observeert dat ze allemaal wit zijn→ dus
alle zwanen moeten wit zijn.
Maar als er dan ooit een zwarte zwaan gespot wordt valt de theorie in duigen
Durkheim: observeert bepaalde patronen in voorkomen van zelfdoding. Stelt vast dat mannen,
werklozen, protestanten,… meer zelfmoord plegen.
Anomische zelfdoding: vinden we terug in samenlevingen waar de regulatie zwak is.
Vormde theorie op inductieve wijze.
Later zijn theorie op deductieve wijze getest
, Als Durkheim zijn theorie klopt, dan we verwachten we in samenleving waar de regulering weg valt
hoge cijfers zelfdoding. Als we statistieken erbij pakken zijn de meeste zelfdodingen in post-sovjet
landen. In statistiek piek wanneer sovjet unie in elkaar stort. Dus Durkheim ’s theorie klopt. Op basis
van inductie: theorie testen op empirische materiaal( statistieken)
Mate van veralgemeenbaarheid hangt af van soort theorie:
• Formele theorie: een lege doos, beschrijft over hoe iets verloopt, abstracte begrippen; proberen
vastleggen in formules. Bv rescorla-wagner model
• Grand theorie: universum/samenleving verklaren, heel sterk veralgemeend
Bv Marx theorie op samenleving
• Middle theorie: midden tussen specifieke en veralgemeende zaken. Bv matheuseffect bij
kinderopvang.
Kennisclip 4
Geldigheid en betrouwbaar zijn altijd aanwezig op de achtergrond en laten ons toe om de kwaliteit
van een onderzoek te meten.
Geldigheid en betrouwbaarheid hebben beiden te maken met de afwezigheid van fouten.
Maar verwijzen allebei naar een verschillend fundamenteel fout.