Leerdoelen OM:
− uitleggen wat wordt verstaan onder sociaalwetenschappelijk onderzoek en daar de verschillen en
overeenkomsten met (1) ’naive psychology’ en (2) de natuurwetenschappen bij betrekken (Bloom-niveau:
begrijpen);
Sociaalwetenschappelijk onderzoek: begrijpen en verklaren van menselijk gedrag en sociale
interacties, patronen trends en onderliggende mechanismen van sociaal gedrag identificeren
(1): “naive psychology” alledaagse manier waarop mensen verklaringen geven voor gedrag.
Vermoedens/hypotheses van gedrag. Aanpak is anders: systematischer, controleren, aandacht bias,
empirisch, algemene en overdraagbare kennis
(2) “natuurwetenschappen” studie van de natuurlijke wereld. Zelfde logica en aanpak: empirisch
onderzoek. Maar fenomenen vast bij natuurwetenschappen. Rekening houden met ethische en sociale
waarden en externe factoren.
Opstellen naive psychology: Logische analyse (syllogisme), autoriteit (experts - schijn), consensus
(overeenstemming), observatie (hypothese vergelijken verkeerd – bevestiging), reflecteren eerdere
ervaringen (inherent verbonden – vermijden)
− diverse wetenschapsfilosofische visies op empirisch onderzoek uitleggen (Bloom-niveau: begrijpen);
Metafysica: fundamentele aard van de werkelijkheid
Pre-positivisme: slechts empirisch beschrijvend, geen hypothese/theorie
Positivisme: sociale wereld studeerbaar als natuurlijke wereld (objectief). Niet alleen beschrijvend:
ook ingrijpen, voorspellen.
Post-positivisme: “niet een enkele waarheid, meerdere theorieën” Observatie zonder theorie niet
mogelijk.
Constructivisme: tegenreactie op positivisme “causale wetten misleidend door subjectiviteit van
natuur”: positivisme is Deterministisch, reductionistisch, egocentrisch, ontmenselijk,
onnauwkeurig en opdringerig.
“Kuhn: paradigmaverschuivingen ipv gestage ontwikkeling, objectieve waarneming
onmogelijk”
“Collin: epistemologisch relativist kennis gebaseerd op niet wetenschappelijke processen
(extrascientifieke factoren)”
Moderne vorm: mengvorm positivisme en constructivisme.
Goede theorie/hypothese als: falsifieerbaar, specifiek, spaarzaam, consistent, leidt tot
inzichten/voorspellingen, maatschappelijk belang.
Doelen empirisch onderzoek: discovery, demonstration, refutation, replication.
− de verschillende fasen van De Groot’s empirische cyclus toelichten (Bloom-niveau: begrijpen);
Observatie: vorming van hypothese, psychologische inductie
Inductie: formulering van hypothese, logisch-methodologische inductie
Deductie: van algemeen hypothese naar specifiek (operationalisatie, participanten)
Toetsing: data verzameling en analyse om onderzoeksvraag te beantwoorden
Evaluatie: betekenis uitkomst, subjectiviteit en (basis voor vervolgonderzoek)
, − nagaan in hoeverre een gekozen operationalisatie passend is bij het betreffende construct (Bloom-niveau:
evalueren);
Operationalisatie: zijn de variabele die gebruikt worden om constructen te meten
Operationele definitie: hoe een variabele gemeten moet worden, meerdere voor een construct – zorgt
voor betrouwbaarheid en validiteit
Measurement research: onderzoek naar in hoeverre een gemeten variabele een betrouwbare en valide
maat is voor een bepaald construct.
Definitiele operationalisatie: het gebruik van een meting (per construct). Hierbij is de aanname dat de
operationele definitie synoniem is aan het construct.
Een theoretische variabele is een breed construct een operationele definitie dekt niet volledig
construct dus: meerder indicatoren bij meten van variabele reflecteert op verschillen beoogde
construct, verschillen andere irrelevante variabelen, verschillen in meetfouten.
Meer vertrouwen bij overlap met verschillende meetmethoden – common method variance
verminderen: collateral reports, observatie, fysiologische metingen, impliciete associatiemethode
(IAT), kaartsorteren, autofotografie.
betrouwbaarheid verhogen.
− een conceptueel model interpreteren en dus verschillende soorten relaties tussen variabelen duiden
(Bloom-niveau: toepassen);
Directe effecten: x direct effect op y
Direct wederkerig effect: x een effect op y maar ook andersom
Indirecte effecten: x een effect op variabele Z (gedeeltelijk) door variabele y: mediator effect
Indirect wederkerig effect: x effect op y, y effect op z en z weer effect op x.
Interactie-effect: x effect op y, afhankelijk van z: moderator effect
− de borging van de belangrijkste ethische principes in een gegeven onderzoek beoordelen (Bloom-niveau:
evalueren);
Respect for persons: informed consent, autonomie, belast kwetsbare groepen niet, coercion (dwang),
subject pools (proefpersonenpool)
Beneficence (goed doen): maximale voordelen en minimale schade, welzijn proefpersoon,
Risk-benefit analyse: afweging risico’s en baten, geef kans om te stoppen
Justice (gerechtigheid): keuze deelnemers door onderzoeker, ontzie zwakkere, controlegroep eerlijk?,
placebo’s beter
Anonimiteit en vertrouwelijkheid: geen gegevens (delen)
Deceptie door omissie: details achterwege gelaten: echte doel onderzoek niet bekend
Actieve misleiding: onjuiste feedback geven (blijven geloven: perservance effect) – (Millgram)
Tweede orde misleiding: doen alsof onderzoek voorbij is maar na “einde” pas begint
Reviewproces (IRB)
- full review: onderzoeken met hoog risico ethiek
- expedited review: onderzoeken met laag risico ethiek
− uitleggen wat wordt verstaan onder sociaalwetenschappelijk onderzoek en daar de verschillen en
overeenkomsten met (1) ’naive psychology’ en (2) de natuurwetenschappen bij betrekken (Bloom-niveau:
begrijpen);
Sociaalwetenschappelijk onderzoek: begrijpen en verklaren van menselijk gedrag en sociale
interacties, patronen trends en onderliggende mechanismen van sociaal gedrag identificeren
(1): “naive psychology” alledaagse manier waarop mensen verklaringen geven voor gedrag.
Vermoedens/hypotheses van gedrag. Aanpak is anders: systematischer, controleren, aandacht bias,
empirisch, algemene en overdraagbare kennis
(2) “natuurwetenschappen” studie van de natuurlijke wereld. Zelfde logica en aanpak: empirisch
onderzoek. Maar fenomenen vast bij natuurwetenschappen. Rekening houden met ethische en sociale
waarden en externe factoren.
Opstellen naive psychology: Logische analyse (syllogisme), autoriteit (experts - schijn), consensus
(overeenstemming), observatie (hypothese vergelijken verkeerd – bevestiging), reflecteren eerdere
ervaringen (inherent verbonden – vermijden)
− diverse wetenschapsfilosofische visies op empirisch onderzoek uitleggen (Bloom-niveau: begrijpen);
Metafysica: fundamentele aard van de werkelijkheid
Pre-positivisme: slechts empirisch beschrijvend, geen hypothese/theorie
Positivisme: sociale wereld studeerbaar als natuurlijke wereld (objectief). Niet alleen beschrijvend:
ook ingrijpen, voorspellen.
Post-positivisme: “niet een enkele waarheid, meerdere theorieën” Observatie zonder theorie niet
mogelijk.
Constructivisme: tegenreactie op positivisme “causale wetten misleidend door subjectiviteit van
natuur”: positivisme is Deterministisch, reductionistisch, egocentrisch, ontmenselijk,
onnauwkeurig en opdringerig.
“Kuhn: paradigmaverschuivingen ipv gestage ontwikkeling, objectieve waarneming
onmogelijk”
“Collin: epistemologisch relativist kennis gebaseerd op niet wetenschappelijke processen
(extrascientifieke factoren)”
Moderne vorm: mengvorm positivisme en constructivisme.
Goede theorie/hypothese als: falsifieerbaar, specifiek, spaarzaam, consistent, leidt tot
inzichten/voorspellingen, maatschappelijk belang.
Doelen empirisch onderzoek: discovery, demonstration, refutation, replication.
− de verschillende fasen van De Groot’s empirische cyclus toelichten (Bloom-niveau: begrijpen);
Observatie: vorming van hypothese, psychologische inductie
Inductie: formulering van hypothese, logisch-methodologische inductie
Deductie: van algemeen hypothese naar specifiek (operationalisatie, participanten)
Toetsing: data verzameling en analyse om onderzoeksvraag te beantwoorden
Evaluatie: betekenis uitkomst, subjectiviteit en (basis voor vervolgonderzoek)
, − nagaan in hoeverre een gekozen operationalisatie passend is bij het betreffende construct (Bloom-niveau:
evalueren);
Operationalisatie: zijn de variabele die gebruikt worden om constructen te meten
Operationele definitie: hoe een variabele gemeten moet worden, meerdere voor een construct – zorgt
voor betrouwbaarheid en validiteit
Measurement research: onderzoek naar in hoeverre een gemeten variabele een betrouwbare en valide
maat is voor een bepaald construct.
Definitiele operationalisatie: het gebruik van een meting (per construct). Hierbij is de aanname dat de
operationele definitie synoniem is aan het construct.
Een theoretische variabele is een breed construct een operationele definitie dekt niet volledig
construct dus: meerder indicatoren bij meten van variabele reflecteert op verschillen beoogde
construct, verschillen andere irrelevante variabelen, verschillen in meetfouten.
Meer vertrouwen bij overlap met verschillende meetmethoden – common method variance
verminderen: collateral reports, observatie, fysiologische metingen, impliciete associatiemethode
(IAT), kaartsorteren, autofotografie.
betrouwbaarheid verhogen.
− een conceptueel model interpreteren en dus verschillende soorten relaties tussen variabelen duiden
(Bloom-niveau: toepassen);
Directe effecten: x direct effect op y
Direct wederkerig effect: x een effect op y maar ook andersom
Indirecte effecten: x een effect op variabele Z (gedeeltelijk) door variabele y: mediator effect
Indirect wederkerig effect: x effect op y, y effect op z en z weer effect op x.
Interactie-effect: x effect op y, afhankelijk van z: moderator effect
− de borging van de belangrijkste ethische principes in een gegeven onderzoek beoordelen (Bloom-niveau:
evalueren);
Respect for persons: informed consent, autonomie, belast kwetsbare groepen niet, coercion (dwang),
subject pools (proefpersonenpool)
Beneficence (goed doen): maximale voordelen en minimale schade, welzijn proefpersoon,
Risk-benefit analyse: afweging risico’s en baten, geef kans om te stoppen
Justice (gerechtigheid): keuze deelnemers door onderzoeker, ontzie zwakkere, controlegroep eerlijk?,
placebo’s beter
Anonimiteit en vertrouwelijkheid: geen gegevens (delen)
Deceptie door omissie: details achterwege gelaten: echte doel onderzoek niet bekend
Actieve misleiding: onjuiste feedback geven (blijven geloven: perservance effect) – (Millgram)
Tweede orde misleiding: doen alsof onderzoek voorbij is maar na “einde” pas begint
Reviewproces (IRB)
- full review: onderzoeken met hoog risico ethiek
- expedited review: onderzoeken met laag risico ethiek