Oefenopdrachten havo 4 – hoofdstuk 1 en 2
Opdracht 1
Waar staan de verschillende groepen mensachtigen in de juiste chronologische volgorde?
A Home erectus – Neanderthaler – homo habilis.
B Neanderthaler – homo sapiens – Homo erectus.
C Homo sapiens – homo habilis – Neanderthaler.
D Homo habilis – homo erectus – homo sapiens.
Opdracht 2
Twee beweringen:
I Aan de hand van grafgiften kan de archeoloog conclusies trekken over de materiële
kenmerken van een groep.
II Aan de hand van grafgiften kan een archeoloog soms conclusies trekken over de religieuze
gebruiken van een groep.
Zijn de beweringen juist of onjuist?
A Bewering I en II zijn juist.
B Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
C Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
D Bewering I en II zijn onjuist.
Opdracht 3
Welke uitspraak is juist?
A Eerst ontstond de landbouw. Pas daarna gaven mensen hun nomadische bestaan op.
B Eerst vestigden groepen mensen zich in een vaste (sedentaire) woonplaats. Pas daarna werd
de overstap naar de landbouw gemaakt.
C De keuze voor landbouw en voor een sedentair bestaan hebben niets met elkaar te maken.
D De ontwikkeling van de landbouw en het verdwijnen van de nomadische leefwijze in een
gebied gebeurden precies tegelijk.
Opdracht 4
Een groep archeologen is bezig met de opgraving van een kleine nederzetting. De archeologen
vinden onder andere versierd aardewerk, een poot van een bizon, verkoolde graanresten,
stuifmeelkorrels van hyacinten, resten van een bakoven, pijlpunten en een deel van een muur die is
opgebouwd uit laagjes met stro vermengd leem.
Welke vondsten passen bij de aanname dat het hier een nederzetting van boeren betreft?
A De pijlpunten, de bizonpoot, de stuifmeelkorrels.
B Het muurtje, de pijlpunten en de verkoolde graanresten.
, C Het aardewerk, de resten van de bakoven en het muurtje.
D Het aardewerk, de stuifmeelkorrels en de verkoolde graanresten.
Opdracht 5
Welk paar past niet bij een stedelijke gemeenschap rond 3000 v.Chr.?
A Een hiërarchische opbouw van de samenleving / de aanwezigheid van een godsdienstig
centrum.
B Een niet-hiërarchische samenleving / de aanwezigheid van een godsdienstig centrum.
C Een hiërarchische samenleving / het gebruik van het schrift.
D Een taakverdeling in de samenleving / het gebruik van het schrift.
Opdracht 6
Wat was in Mesopotamië de volgorde van de sociale klassen (van hoog naar laag)?
A Koninklijke familie – boeren - priesters – ambachtslieden – slaven.
B Priesters – koninklijke familie – ambachtslieden – slaven – boeren.
C Koninklijke familie – priesters – ambachtslieden – boeren – slaven.
D Priesters – koninklijke familie – boeren – ambachtslieden – slaven.
Opdracht 7
Welke functies had een tempelcomplex in Mesopotamië?
A Een religieuze functie en een politieke functie.
B Een militaire functie en een economische functie.
C Een politieke functie en een militaire functie.
D Een economische functie en een religieuze functie
Opdracht 8
Twee beweringen:
I Irrigatielandbouw maakt de noodzaak tot heffing van belastingen groter dan bij landbouw
zonder irrigatie het geval zou zijn.
II Zonder belastingheffing zouden grote tempelcomplexen waar priesters wonen en werken,
niet kunnen bestaan.
Zijn de beweringen juist of onjuist?
A Bewering I en II zijn juist.
B Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
C Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
D Bewering I en II zijn onjuist.
Opdracht 1
Waar staan de verschillende groepen mensachtigen in de juiste chronologische volgorde?
A Home erectus – Neanderthaler – homo habilis.
B Neanderthaler – homo sapiens – Homo erectus.
C Homo sapiens – homo habilis – Neanderthaler.
D Homo habilis – homo erectus – homo sapiens.
Opdracht 2
Twee beweringen:
I Aan de hand van grafgiften kan de archeoloog conclusies trekken over de materiële
kenmerken van een groep.
II Aan de hand van grafgiften kan een archeoloog soms conclusies trekken over de religieuze
gebruiken van een groep.
Zijn de beweringen juist of onjuist?
A Bewering I en II zijn juist.
B Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
C Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
D Bewering I en II zijn onjuist.
Opdracht 3
Welke uitspraak is juist?
A Eerst ontstond de landbouw. Pas daarna gaven mensen hun nomadische bestaan op.
B Eerst vestigden groepen mensen zich in een vaste (sedentaire) woonplaats. Pas daarna werd
de overstap naar de landbouw gemaakt.
C De keuze voor landbouw en voor een sedentair bestaan hebben niets met elkaar te maken.
D De ontwikkeling van de landbouw en het verdwijnen van de nomadische leefwijze in een
gebied gebeurden precies tegelijk.
Opdracht 4
Een groep archeologen is bezig met de opgraving van een kleine nederzetting. De archeologen
vinden onder andere versierd aardewerk, een poot van een bizon, verkoolde graanresten,
stuifmeelkorrels van hyacinten, resten van een bakoven, pijlpunten en een deel van een muur die is
opgebouwd uit laagjes met stro vermengd leem.
Welke vondsten passen bij de aanname dat het hier een nederzetting van boeren betreft?
A De pijlpunten, de bizonpoot, de stuifmeelkorrels.
B Het muurtje, de pijlpunten en de verkoolde graanresten.
, C Het aardewerk, de resten van de bakoven en het muurtje.
D Het aardewerk, de stuifmeelkorrels en de verkoolde graanresten.
Opdracht 5
Welk paar past niet bij een stedelijke gemeenschap rond 3000 v.Chr.?
A Een hiërarchische opbouw van de samenleving / de aanwezigheid van een godsdienstig
centrum.
B Een niet-hiërarchische samenleving / de aanwezigheid van een godsdienstig centrum.
C Een hiërarchische samenleving / het gebruik van het schrift.
D Een taakverdeling in de samenleving / het gebruik van het schrift.
Opdracht 6
Wat was in Mesopotamië de volgorde van de sociale klassen (van hoog naar laag)?
A Koninklijke familie – boeren - priesters – ambachtslieden – slaven.
B Priesters – koninklijke familie – ambachtslieden – slaven – boeren.
C Koninklijke familie – priesters – ambachtslieden – boeren – slaven.
D Priesters – koninklijke familie – boeren – ambachtslieden – slaven.
Opdracht 7
Welke functies had een tempelcomplex in Mesopotamië?
A Een religieuze functie en een politieke functie.
B Een militaire functie en een economische functie.
C Een politieke functie en een militaire functie.
D Een economische functie en een religieuze functie
Opdracht 8
Twee beweringen:
I Irrigatielandbouw maakt de noodzaak tot heffing van belastingen groter dan bij landbouw
zonder irrigatie het geval zou zijn.
II Zonder belastingheffing zouden grote tempelcomplexen waar priesters wonen en werken,
niet kunnen bestaan.
Zijn de beweringen juist of onjuist?
A Bewering I en II zijn juist.
B Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
C Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
D Bewering I en II zijn onjuist.