Hoofdstuk 2 Basisrekenvaardigheden
Samenvatting d.d. 18-1-2019
2.1 Procenten en promillages
Bij het rekenen met procenten stellen we eerst de basis (het uitgangspunt) vast. We bepalen
welk gegeven we gelijk moeten stellen aan 100%. Bij vragen als “hoeveel procent is 40 meer
dan 25” en “hoeveel is 60 minder dan 90”, is het getal achter “dan” de basis. En dat getal
stellen we gelijk aan 100%. Is er sprake van een toe- of afname van bijvoorbeeld de
verkoopprijs, dan stellen we de oorspronkelijke waarde (hier de verkoopprijs) gelijk aan
100%.
Rekenen met promillages gaat op dezelfde manier als het rekenen met procenten; het enige
verschil is dat we niet met 100% rekenen maar met 1.000‰.
Afzet = het aantal verkochte producten.
Omzet = afzet x verkoopprijs.
Brutowinst = omzet – inkoopwaarde omzet.
Nettowinst = brutowinst – de overige kosten.
2.2 Eerstegraads vergelijking
Eerstegraads vergelijking: twee uitdrukkingen met daarin één onbekende grootheid worden
aan elkaar gelijkgesteld: bijvoorbeeld 4x + 3 = 23. Deze vergelijkingen los je op door eerst de
wel bekende factoren in één uitdrukking te krijgen: 4x = 23 – 3 -> 4x = 20. Daarna kun je de
onbekende grootheid berekenen: x = 20/4 = 5.
2.3 Ongewogen en gewogen gemiddelde
Het ongewogen rekenkundig gemiddelde berekenen we door de waarde van de
verschillende waarnemingen op te tellen en te delen door het aantal waarnemingen.
Het gewogen gemiddelde berekenen we door de verschillende waarden van de verschillende
waarnemingen te vermenigvuldigen met het gewicht en dit totaal te delen door het aantal
waarnemingen.
2.4 Tabellen en grafieken
Een tabel is een overzicht waarmee we de ontwikkeling van een bepaalde grootheid (of van
meerdere grootheden) laten zien. In een kolom staan de onder elkaar (verticaal) geplaatste
getallen en in een rij de horizontaal geplaatste getallen. Tabel met enkele ingang: de
gepresenteerde gegevens hebben betrekking hebben op één kenmerk. Tabel met meerdere
Pagina 1
ingangen: de gepresenteerde gegevens hebben betrekking op meerdere kenmerken.