Het herstel van het gewone
leven
Korte samenvatting
Inleiding
Soms zien ouders en opvoeders het niet meer zitten, dan moet de orthopedagogiek ons
redden met zijn uitgangspunt (vastgelopen dagelijks opvoeden) en zijn doel (het dagelijks
opvoeden waarmee kinderen en opvoeders opnieuw perspectief krijgen). Laatste taak =
onderwerp van het boek.
Doel van Ter Horst voor de opvoeder =
1. Opvoeden, hulp bieden
2. Noteren wat hij doet, in welke omstandigheden hij het doet en hoe het afloopt
3. Verslag uitbrengen van zijn ervaringen
Werkwijze, indeling en nog een poging tot verantwoording
3 onderscheidingen :
A. Opvoeder
B. Kind
C. Omgeving van het kind
D. Werkelijkheid achter de omgeving
MAAR : alles is 1 groot geheel en we moeten het als een geheel blijven zien
A. De opvoeders
1. heeft het kind wel echte opvoeders?
3 belangrijke kenmerken van liefde :
a) Gratis
Het kind hoeft er niet voor te betalen via gewenst gedrag.
b) Helderziend
Je ziet door de soms ruwe buitenkant.
c) Kringsgewijs
a. De A-kring = de binnenste kring is in gewone, goede omstandigheden.
b. De B-kring is minder nabij : mensen die men niet graag zou willen missen.
c. De C-kring is alweer wat verder : mensen die het kind gewoon aardig vinden.
d. De D-kring ..
Een kind kan enkel verder wanneer het voelt dat het zich in iemands A-kring bevindt. Soms
heeft een kind in een instelling niemand. Hij/zij is opvoeder-loos. Dan gaan we eerst zoeken
of de familiesituatie nog te corrigeren valt. Anders zoekt men een plaatsvervanger ;
familielid, pleeggezin, … Ook binnen de inrichting kan iemand die rol voor het kind op zich
nemen. Hoe minder kinderen hebben aan hun familie, hoe meer aandacht je ze hen moet
geven. De persoon van wie het kind is moet zeker betrokken worden bij de opvoeding.
Als school kan je deze kinderen signaleren en zorgen dat er iets aan gedaan wordt, maar niet
zelf de opvoederrol op jou nemen.
1
, 2. Heeft de opvoeder wat over voor deze kinderen?
Opvoeder heeft voldoende vitaliteit nodig.
a. Is de opvoeder wel door de puberteit heen?
Deze moeten nog teveel vitaliteit aan zichzelf besteden.
b. Is de opvoeder wel uitgeslapen?
Zo verdwijnt de vitaliteit.
c. Heeft de opvoeder het niet te druk met andere problemen?
Zo kan de vitaliteit ook niet aan een POS worden besteed, men heeft het zelf nog nodig.
d. Het ‘verwerken’ van leed
Vaak hebben beroepsopvoeders problemen met de ouders van het kind. Ze zitten in een
soort concurrentie positie en noemen de ouders dan maar dubbel-gefrustreerd (gehandicapt
kind + zelf niet kunnen opvoeden). Voor vele ouders blijft het onaanvaardbaar dat het kind
gehandicapt is. Ze zien hun kind graag maar acceptie van de handicap is soms enorm
moeilijk.
3. Is de opvoeder open voor en gericht op de kinderen?
Opvoeders moeten elk signaal van het kind opvangen. Dat is de intentionaliteit, de
gerichtheid op. sensitief en responsief
a. Openheid
Kan worden beperkt door :
- Gebrek aan vitaliteit
- Pedagogische vooroordelen (openstellen hoeft niet, je weet het toch allemaal al)
o Zie voorbeelden p29
- Snelle oordelen (bv : ‘hij is gewoon dom’)
Goede opvoeder : altijd bereid een indruk te krijgen van wat er moet gebeuren, zijn mening
te herzien en te overleggen met anderen.
b. Intentionaliteit
Je moet goed oppassen dat je daden en je woorden hetzelfde zeggen. POS kinderen zijn
gevoeliger voor daad dan woordsignalen. Je moet er steeds ook op letten dat je je
boodschap aanpast aan het kind. Snapt hij wel wat je bedoeld?
Initiatief en reactie : moet de opvoeder het initiatief nemen of zich beperken tot de
reactie? Hangt ook af van de kinderen.
Wat het kind van ons vraagt en aan ons vraagt zijn 2 andere zaken. Soms mag je het kind zijn
zin niet geven, soms moet het.
4. Beheerst de opvoeder de grondvormen?
Grondvormen van menselijk contact : Aanraken, Verzorgen, Spelen, Eten en drinken,
Vieringen en andere rituelen, Eropuit trekken, Werken, Leren, Praten
2
leven
Korte samenvatting
Inleiding
Soms zien ouders en opvoeders het niet meer zitten, dan moet de orthopedagogiek ons
redden met zijn uitgangspunt (vastgelopen dagelijks opvoeden) en zijn doel (het dagelijks
opvoeden waarmee kinderen en opvoeders opnieuw perspectief krijgen). Laatste taak =
onderwerp van het boek.
Doel van Ter Horst voor de opvoeder =
1. Opvoeden, hulp bieden
2. Noteren wat hij doet, in welke omstandigheden hij het doet en hoe het afloopt
3. Verslag uitbrengen van zijn ervaringen
Werkwijze, indeling en nog een poging tot verantwoording
3 onderscheidingen :
A. Opvoeder
B. Kind
C. Omgeving van het kind
D. Werkelijkheid achter de omgeving
MAAR : alles is 1 groot geheel en we moeten het als een geheel blijven zien
A. De opvoeders
1. heeft het kind wel echte opvoeders?
3 belangrijke kenmerken van liefde :
a) Gratis
Het kind hoeft er niet voor te betalen via gewenst gedrag.
b) Helderziend
Je ziet door de soms ruwe buitenkant.
c) Kringsgewijs
a. De A-kring = de binnenste kring is in gewone, goede omstandigheden.
b. De B-kring is minder nabij : mensen die men niet graag zou willen missen.
c. De C-kring is alweer wat verder : mensen die het kind gewoon aardig vinden.
d. De D-kring ..
Een kind kan enkel verder wanneer het voelt dat het zich in iemands A-kring bevindt. Soms
heeft een kind in een instelling niemand. Hij/zij is opvoeder-loos. Dan gaan we eerst zoeken
of de familiesituatie nog te corrigeren valt. Anders zoekt men een plaatsvervanger ;
familielid, pleeggezin, … Ook binnen de inrichting kan iemand die rol voor het kind op zich
nemen. Hoe minder kinderen hebben aan hun familie, hoe meer aandacht je ze hen moet
geven. De persoon van wie het kind is moet zeker betrokken worden bij de opvoeding.
Als school kan je deze kinderen signaleren en zorgen dat er iets aan gedaan wordt, maar niet
zelf de opvoederrol op jou nemen.
1
, 2. Heeft de opvoeder wat over voor deze kinderen?
Opvoeder heeft voldoende vitaliteit nodig.
a. Is de opvoeder wel door de puberteit heen?
Deze moeten nog teveel vitaliteit aan zichzelf besteden.
b. Is de opvoeder wel uitgeslapen?
Zo verdwijnt de vitaliteit.
c. Heeft de opvoeder het niet te druk met andere problemen?
Zo kan de vitaliteit ook niet aan een POS worden besteed, men heeft het zelf nog nodig.
d. Het ‘verwerken’ van leed
Vaak hebben beroepsopvoeders problemen met de ouders van het kind. Ze zitten in een
soort concurrentie positie en noemen de ouders dan maar dubbel-gefrustreerd (gehandicapt
kind + zelf niet kunnen opvoeden). Voor vele ouders blijft het onaanvaardbaar dat het kind
gehandicapt is. Ze zien hun kind graag maar acceptie van de handicap is soms enorm
moeilijk.
3. Is de opvoeder open voor en gericht op de kinderen?
Opvoeders moeten elk signaal van het kind opvangen. Dat is de intentionaliteit, de
gerichtheid op. sensitief en responsief
a. Openheid
Kan worden beperkt door :
- Gebrek aan vitaliteit
- Pedagogische vooroordelen (openstellen hoeft niet, je weet het toch allemaal al)
o Zie voorbeelden p29
- Snelle oordelen (bv : ‘hij is gewoon dom’)
Goede opvoeder : altijd bereid een indruk te krijgen van wat er moet gebeuren, zijn mening
te herzien en te overleggen met anderen.
b. Intentionaliteit
Je moet goed oppassen dat je daden en je woorden hetzelfde zeggen. POS kinderen zijn
gevoeliger voor daad dan woordsignalen. Je moet er steeds ook op letten dat je je
boodschap aanpast aan het kind. Snapt hij wel wat je bedoeld?
Initiatief en reactie : moet de opvoeder het initiatief nemen of zich beperken tot de
reactie? Hangt ook af van de kinderen.
Wat het kind van ons vraagt en aan ons vraagt zijn 2 andere zaken. Soms mag je het kind zijn
zin niet geven, soms moet het.
4. Beheerst de opvoeder de grondvormen?
Grondvormen van menselijk contact : Aanraken, Verzorgen, Spelen, Eten en drinken,
Vieringen en andere rituelen, Eropuit trekken, Werken, Leren, Praten
2