Peuter
1. De cognitieve ontwikkeling
1.1 Verwarring tussen fantasie en werkelijkheid
1.1.1 Peuterverwarring
- Antropomorfisme of animisme
* De bal rolt weg : “Stoute bal.”
* Peuter stoot tegen een stoel : “Stoute stoel.”
* De zon gaat onder : “De zon gaat weg omdat hij boos is.”
* De opwaaiende blaadjes : “De blaadjes zijn bang van mij.”
- Fysiognomisch waarnemen (dingen lijken gezichten te hebben met een emotionele geladenheid)
* De zon wordt lachend afgebeeld.
* De onweerswolken worden boos afgebeeld.
- Arificialisme (alles wat het kind ziet, lijkt gemaakt te zijn door iemand)
* Een machtige reus heeft de bergen gemaakt.
* De engeltjes schudden hun beddengoed uit en de aarde bedekken met een sneeuwtapijt.
* Kabouters die in één nacht het hele bos vol paddenstoelen plantten.
2. De lichamelijke ontwikkeling
- Groei in lengte en gewicht vertraagt
- Babyvet verdwijnt (peuter wordt slanker)
- Asynchrone groei blijft
- Verdere ontwikkeling van het melkgebit (20 tanden rond 2,5 jaar)
3. De morele ontwikkeling
(vanaf 2,5j : besef van goed en kwaad)
- Aan- of afwezigheid van de opvoeder speelt een belangrijke rol.
* Rustig eigen zinnetje doen als mama weg is.
- Vervolgens wel weten wat niet mag, maar zich niet kunnen inhouden en het toch doen.
* Peuter zegt : “Foei, stout, mag niet.”
* Schuld op een ander schuiven.
* Het is ‘vanzelf’ gebeurd.
- Wat moreel goed of slecht is = afhankelijk van de gevolgen.
* Foutief gedrag wordt bestraft, goed gedrag wordt beloond.
3.1 Straffen en belonen
3.1.1 Straffen
- Fysieke straf (corrigerende tik)
- Activiteitsstraf (huisarrest)
- Sociale of psychologische straf (negeren)
- Aandachtspunten
* Begrijpt het kind voldoende wat er van hem verwacht wordt?
* De straf moet ook de betekenis van een straf hebben bij een kind.
1. De cognitieve ontwikkeling
1.1 Verwarring tussen fantasie en werkelijkheid
1.1.1 Peuterverwarring
- Antropomorfisme of animisme
* De bal rolt weg : “Stoute bal.”
* Peuter stoot tegen een stoel : “Stoute stoel.”
* De zon gaat onder : “De zon gaat weg omdat hij boos is.”
* De opwaaiende blaadjes : “De blaadjes zijn bang van mij.”
- Fysiognomisch waarnemen (dingen lijken gezichten te hebben met een emotionele geladenheid)
* De zon wordt lachend afgebeeld.
* De onweerswolken worden boos afgebeeld.
- Arificialisme (alles wat het kind ziet, lijkt gemaakt te zijn door iemand)
* Een machtige reus heeft de bergen gemaakt.
* De engeltjes schudden hun beddengoed uit en de aarde bedekken met een sneeuwtapijt.
* Kabouters die in één nacht het hele bos vol paddenstoelen plantten.
2. De lichamelijke ontwikkeling
- Groei in lengte en gewicht vertraagt
- Babyvet verdwijnt (peuter wordt slanker)
- Asynchrone groei blijft
- Verdere ontwikkeling van het melkgebit (20 tanden rond 2,5 jaar)
3. De morele ontwikkeling
(vanaf 2,5j : besef van goed en kwaad)
- Aan- of afwezigheid van de opvoeder speelt een belangrijke rol.
* Rustig eigen zinnetje doen als mama weg is.
- Vervolgens wel weten wat niet mag, maar zich niet kunnen inhouden en het toch doen.
* Peuter zegt : “Foei, stout, mag niet.”
* Schuld op een ander schuiven.
* Het is ‘vanzelf’ gebeurd.
- Wat moreel goed of slecht is = afhankelijk van de gevolgen.
* Foutief gedrag wordt bestraft, goed gedrag wordt beloond.
3.1 Straffen en belonen
3.1.1 Straffen
- Fysieke straf (corrigerende tik)
- Activiteitsstraf (huisarrest)
- Sociale of psychologische straf (negeren)
- Aandachtspunten
* Begrijpt het kind voldoende wat er van hem verwacht wordt?
* De straf moet ook de betekenis van een straf hebben bij een kind.