Hoofdstuk 1:
De verschillen aan invloed op de prijs komt door de verschillen tussen de markten waarop de producten
verhandeld worden. De markt van Ferrari is anders dan van de bakker. Dus Ferrari verhoogt makkelijker
zijn prijs dan een bakker. Markt: Een geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar
ontmoeten en producten verhandelen. Er bestaan concrete markten en abstracten markten. Waar
aanbieders en vragers elkaar ontmoeten heet de concrete markt. Dit kan een weekendmarkt of
bloemenveiling zijn. Maar ook plaats op het internet zoals marktplaats. De abstracte markt is een markt
waar verkopers en vragers elkaar niet treffen. Huizenmarkt bijvoorbeeld of de markt voor ruwe olie. De
kenmerken van de markt bepalen in hoeverre producenten invloed hebben op de verkoopprijs van hun
product. Deze kenmerken vormen de marktstructuur: geheel van kenmerken van de markt die het
marktevenwicht beïnvloeden. De belangrijkste kenmerken:
1. Het aantal aanbieders: Als er maar één aanbieder is hoeft deze zich geen zorgen te maken dat
klanten weglopen als hij de prijs verhoogt. Want concurrenten zijn er niet. Hij moet wel rekeing
houden met de ‘wet van de vraag; : hoe hoger de prijs, hoe minder consumenten het product
kopen. Dit ligt anders als er wel concurrentie is, dan kunnen consumenten naar andere winkels
gaan.
2. De toetredingsdrempel: Sommige producten kun je pas produceren als je een grote investering
doet. Toetredingsdrempel: een abstracte drempel tot een makrt waar een producent ‘overheen
moet stappen’ om te kunnen produceren. Er moet bijvoorbeeld eerst een fabriek gebouwt
worden voordat er geproduceert kan worden. Als die toetredingsdrempel hoog is zullen weinig
mensen dit gaan doen. De toetredingsdrempel van het maken van computerchips is veel hoger
dan een fietsenfabriek. Meer voorbeelden zijn bijvoorbeeld vergunningen of licentie. Hoe hoger
de toetredingsdrempel, des te minder producenten er in die markt zijn. Als er minder
producenten zijn is er meer invloed op de prijs.
3. De mate van productdifferentiatie: Meerdere producenten produceren dezelfde producten. Als
je als consument niet de verschillen kan zien tussen een bepaald product heet dit een
homogeen product. Elektriciteit is bijvoorbeeld een homogeen product. Als je als consument
wel verschillende versies van hetzelfde product ziet en die van elkaar verschillen praat je over
een heterogeen product. Zoals fietsen, telefoons, chips en frisdrank. Voor al deze producten zijn
er meerdere producenten die elk hun verschillende versie aanbieden. En deze verschillende
versies zijn in ogen van de consument ook echt verschillend van elkaar. Heterogene producten
zijn verschillend van elkaar, maar bevredigen dezelfde behoefte.
Als producenten substitueerbaar zijn, maar in de ogen van consumenten wel van elkaar verschillen,
spreek je van gedifferentieerde producten: product dat door meerdere producenten wordt
voortgebracht en waarbij in de ogen van de consument de producten van elkaar verschillen. Frisdrank is
bedoeld om de dorst te lessen, maar een blikje cola smaakt anders dan een blikje sprite. Dus frisdrank is
een gedifferentieerd product. Heterogene producten zijn verschillend van elkaar, maar bevredigen
dezelfde behoeft. De producten zijn dan elkaars substituut. Producten zijn betere substituten voor
elkaar naarmate ze minder van elkaar verschillen. Hoe meer producten van elkaar verschillen, hoe
sterker ze zijn gedifferentieerd. Dat heet de mate van productdifferentiatie. Onafhankelijke producten:
Producten die niet substitueerbaar zijn zoals een bril en tandenborstel. Ook de mate van
productdifferentiatie bepalt of een producent zijn verkoopprijs kan beïnvloeden. Die invloed is beperkt